| |
| |
| |
IV. Spreekwoorden uit oude meeningen, en gewoonten.
Houd u op de beenen, zo en word je van de Nachtmeer niet bereden. Dit zegt men in boerte, als men wil dat ymand aan de gang zal blyven. De nachtmeer is geheten eene benauwtheid in den slaap, als of iets op ymands lijf lag, 't geen hem zeer zwaar drukt; terwijl men worstelen en roepen wil, maar niet kan. Dit heeft tot eene natuurlijke oorzaak grof bloed, en een geprangden adem. By onze aaloude Heidensche voorvaderen was, mair, mara of mare een nachtspookzel. Diergelijke waren de Alven, of witte wyven, de Nekker, Kaboutermannekens, en meer zulk gespuis; waar by men ook de weêrwolven mag stellen. Deze meeren en alven vertoonden zich, zo zy geloofden, als wyven, en drukten zelf wel ymand dood. Ook zogen die, gelijk men beuzelde, den kinderen in de wiege het bloed wel uit, of namen die weg, en leiden de haare in de plaats, die dan de moeders zeer plaagden door geduurig schreeuwen, en zich te bevuilen. Deze noemde men wisselkinderen. Hier van zyn de bullebakken en bytebaauwen gesproten. In laater tijden onder de duisternis van 't Pausdom, schreef men dat nachtdrukken aan eenen Duivel toe. Zo bleef het oude heidensche gevoelen in wezen. Hy nu die gaat, blijft wakker, en is dus van zulk een nachtmeer vry. Op zulk een wyze zegt men: Blijft op uw billen zitten, zo kruipt'er geen muis in.
Hy is met een helm geboren. Dus drukt men uit, hy is gelukkig, alles gelukt hem wel. Men geloofde dat met dit hoofddekzel ter wereld gekomen te zyn, een voorteken van geluk was: als ook, dat zulke gezigten konden zien, enz.
Rooden baard, Duivels aard. Men zeide, dat Judas een rooden baard gehad heeft, en hield daarom een rooden baard voor een merkteken van een quaadaardigen mensch. Doch de oorsprong ligt hooger, dewijl rood hair al by de Heidenen verdacht was. Daar mede paruikten zy den schimper Zoilus. De Joden zeggen, dat alle; die poeder van 't goude kalf indronken, Exod. 32: 20. roodvosschen wierden. | |
| |
De kop staat hem kroes. Dat is, ongezint en verwert. Men meende, dat kroes of gekrult hair een teken was van een' hoofdigen en oploopenden inborst. Dus zegt het spreekwoord, Gekrult hair, gekrulde zinnekens, en Hy is daar te kruls toe, dat is, te stijfkoppig en gemelijk.
Hy heeft een wild haar in den neus. Men geloofde, dat hairige neusgaten merktekenen zyn van een' stoutmoedigen en wilden aard.
Hy is half zalig. Dat wil zeggen, half gek, om dat men simpele menschen aan de jonge kinderen gelijk stelt, die niet daadelijk (zo men acht) zondigen. Zo is ook het spreekwoord: Mal geborene zondigen niet. Men zegt van zulke mede, 't Is een half slagje.
Hy is zestig. Dit wil uitdrukken, hy suft, 't schort hem in 't hoofd, hy is in de herssens gepikt. Maar waar komt dat spreekwoord vandaan? 't Zal zyn, hy is zestig jaaren oud. Oude lieden suffen, en worden weder kindsch. De schrandere vlugheid des verstands pleegt na zestig jaaren af te nemen. Zo was by de Latijnen een spreekwoord, Sexagenarius de ponte; dewijl zulke die zestig jaaren oud waren, niet meer wierden toegelaten om te stemmen in gemeene Volksvergaderingen. Van zo een zegt men dan, Hy is de wereld niet langer nut.
De gekken krijgen de kaart. 't Wil zeggen, de gaven van 't geval worden wel als blindeling uitgedeelt, zo dat niet de wijste, maar narren, daar mede wel meest worden begunstigt. Hier mede komt over een, Gelukkige gekken, behoeven geen wijsheid.
't Is een vreemde Griek. Onze Voorouderen moeten al goede kennis en ondervinding gehad hebben van vieze zeden en herssenen, die onder de Grieken gevonden wierden, om dat zy daar van zulk een spreekwoord hebben gevormt.
't Hair van den hond daar weder opleggen. Dit is een zuipers spreekwoord. 't Wil zeggen, die hoofdpijn heeft | |
| |
van verbuistheid, moet die door op 't nieuw te zwelgen verdrijven. 't Is ontleent van 't spreukje, dat men de wonde, die door een hond gebeten is, kan genezen, als men van zyn hair daar op legt.
Met dien mond moet gy wijn drinken. Dus zegt men tot ymand, die iets goeds en wenschelijks verhaalt. Al van ouds plagt men aan die iets aangenaams boodschapten, een goed onthaal te doen, en vereering te geven. Daar van is ook 't spreekwoord: Boodenbrood verdienen. Tot die gewoonte behoort mede het spreekwoord, 't geen men gebruikt, als ymand anders zegt 't geen wy op de lippen hadden, en zo eerst het bodenbrood verdient: Gy zult eer wijn drinken, dan ik.
Een liedje zingen op zijn eigen hand. Dit is overgenomen van 't oud gebruik, wanneer elk, tot vermaak van 't gezelschap, in gasteryen, iets voor zich zelf moest zingen. Doch een kort liedje is haast gezongen. Maar een goed liedje moet men dikwijls zingen.
De oude deuntjens zijn de beste. Dus prijst men oude dingen boven de nieuwe: gelijk men zegt, De jonge verbeteren de ouden niet. Men prees al van ouds Oude vrienden, ouden wijn en oud geld. Ik voeg'er met recht de oude Waarheid by. Zoude het spreekwoord zyn, om dat de aaloude gezangen de gedenk- en wetenswaardigste zaaken plagten te behelzen. Hier toe vind men ook verscheide Liederen en Psalmgezangen in de H. Scrift. Dit was mede de gewoonte by onze aaloude Voorvaderen, die geene andere geheugschriften hadden, en de daaden hunner Goden, Helden, wijsheid, wetten, enz. in hunne plegtelijke byeenkomsten zongen, en aan de kinderen voortleerden. Zo waren dan die oude deuntjes zeer goed en nuttig; daar de stoffen der nieuwe meest enkel ydelheden, dertelheden en grollen zyn. Of zyn de oude deuntjes de beste, om dat men de oude wijzen best weet? Of brengt het geene men van de Grootmoeders geleert heeft, eenige achting mede? Immers zo is een spreekwoord by de Latijnen: Haud canit paternas cantilenas, hy zingt zyn vaders deuntjes niet. Dat wil zeggen, hy volgt zyn vaders zeden niet. Hy heeft geen aardje naar zyn vaêrtje.
Om den deun. Dat wil zeggen, om de klucht. Men pleegt wel deuntjes, dat is liedjes, te dichten en zingen van eenig snaaks voorval. Om den deun
| |
| |
iets doen, is dan om de klucht, om de drollige en belachelijke zaak, waar van wel een deuntje zoude gemaakt worden. Ziet de Fakkel in Deun, bladz. 64.
Hy zal daar geen liedjes van dichten. Dit spreekwoord gebruikt men van ymand, die iets wel verzwijgen zal, om dat het niet tot zyn voordeel is. Men dicht, en zingt liedekens langs de straat, om iets wereldkundig te maken, en in gedachtenis te bewaren. Dus zyn'er ook vreugdegezangen, die op een anderen toon gaan dan de kommerzang, of als men klaagliederen zingt.
Super nagelum. Dit spreekwoord is ontstaan uit de oude gewoonte in 't drinken van gezondheden, enz. dat men 't uitgeledigde glas op den nagel van den duim omkeerde, tot een blijk, dat'er geen droppel overgebleven was. More Palatino.
Den bezem uitsteken. Dat drukt uit kermis houden, of mooi weêr speelen. Zoude dat spreekwoord wel gesproten zyn van baldaadige en uitgelaten dronkaards, die wel een herberg schoon maken, door alle die van hunne makkers niet zyn, daar uit te jagen? Deze plagten wel een bezem uit te steken; gelijk zy ook wel een mes ophingen, om uit te dagen al wie met hen een sneedje wilde leggen. Op die wijze leest men, dat de Hollandsche schepen in een oorlog tegen de Oosterlingen bezems op hunne masten voerden, tot een teken, dat zy de zee van zulke roovers wilden schoon vagen.
't Is onder de roos. Dit zegt men van dat in vryheid en vriendschap, onder goede vrienden gesproken, of gedaan word, en waar van geen nadeelig gewag moet geschieden. Hier toe wierd ouds tijds wel een roos geschildert boven de tafel, waar rondom de gasten zaten. 't Gebeurde moest niet verbreid worden, maar daar blijven.
Den voet op den nek zetten. Zo plagten overwinnaars wel te doen, tot smaadheid van die zy geheel nedergevelt en overwonnen hadden. Ziet Jos. 10: 24. Andere voorbeelden zyn bekent. Dit word overgebracht. | |
| |
Ymand onder de knie krijgen. Dat wil zeggen, geheel te onderwerpen aan zyn magt en welgevallen. 't Is genomen van de worstelaars, die hunne wederstrevers te gronde gesmeten hebben.
Ymand een voetje lichten, of beentje zetten. Dat is, hem doen vallen, en ter neder werpen. Zo werpen worstelaars malkanderen met eene behendigheid ter aarden.
Houd uw beentje stijf. Dat wil zeggen, sta vast, en laat u den voet niet lichten. Sta op uw stuk, sta pal.
Ymand in den schild varen. Dat is hem van na by onder de oogen zien en aantasten, gelijk geschiedde in de oude strijden met schilden en zwaarden. Dan zocht men ymand zijnen schild te ontweldigen, of daar onder te komen.
Iets in zijnen schild voeren. Dit spreekwoord is genomen van de schilden, waar op beelden, of iets diergelijks, plagten geschildert of gegraveert te zyn, waar uit men den eigenaar, schoon in 't besloten harnas, kende. Hier door drukten zommige ook wel zinnebeeldig uit, wat zy voor hadden, of waarvoor zy wilden geacht zyn. Zo kregen wapenschilden, of Stamwapens hunnen oorsprong.
Hy is grootsch in zijn wapen. Dit zegt men van die den grootsaard speelt. 't Ziet op de Stamwapenen van den Adeldom, die zeer praalt in hunne wapenschilden met Leeuwen, Arenden, en diergelijke beeldenissen, en boven, om, en nevens dezelve met kroonen, helmen, degens ysere handschoenen, spooren, gebiedstaven, wapenrokken, banderollen, quartieren, en diergelijke snorrepijpen. Dit wil insgelijks andere wel navolgen. Men zegt ook van zulk een: Hy is van den grootschen Duivelbezeten.
Daar loopt een streep door. Een schuinse streep door een Stamwapen, is 't merkteken van bastaardy. Dit word op ymands herssens toegepast, als daar aan wat hapert. Dus zegt men wel: Hy heeft een streep door zyn herssens, zo dik als een kabeltouw. | |
| |
Ymand onder de oogen zien. Dit zegt, zich onbeschroomt en van na by tegen hem stellen. 't Is ontleent van de kampioenen, die van na by met malkanderen in den strijd treden.
Voet by stek zetten. Dit acht ik genomen te zyn van die in een tweegevecht voet tegen voet zetten, en niet te ruggen wijken van het voorgeschreven perk: gelijk zo de Latijnen zeggen, collato pede pugnare. 't Word overgebragt tot ymand die stand houd, en niet dienst in eenige zaak.
't Is kamp op. Dit zegt men van twee dingen, die malkanderen evenaaren, en van een gelijk vermogen zyn. 't Is ontleent van twee kampvechters, die malkanderen opwegen, zo dat geen van beide de overwinning behaalt.
Een torn op ymand doen. Dit is afkomstig uit de tournooispelen, waar in gewapende Ridders met hunne gevelde speeren op malkanderen renden.
Uit den zadel lichten. Dit heeft den zelven oorsprong. Die ymand door dat speerrennen uit den zadel konde stooten, was overwinnaar in dat vechtspel. Zulke wierden dan zandruiters, of ruiters te voet. 't Word verder toegepast.
Den gantschen dag gevochten, en niemand gezien. Dit komt overeen met in de lucht te schermen, of tegen zyn schaduw te vechten. 't Spreekwoord schijnt genomen van de Andabaten, een soort van oude kampvechters, die blindelings streden. Anders zoude men konnen denken op de jonge Romeinsche soldaaten, die zich oeffenden door een houten paal wel dapper te houwen en kerven. Paste op zulke helden niet: 't Is een hard man op een weeken kaas.
Hy heeft de Papegaai afgeschoten. Dat is, hy gaat met den prijs strijken, hy heeft het spel gewonnen. 't Is genomen van dat bekende schuttersspel. Die den vogel van de stang schiet, is Koning. | |
| |
De prijs is daar van nog te geven. Dit zegt men van een zaak, die wel goede beginselen heeft, maar noch niet ten einde gebragt, en zo lange noch onzeker is. Dit is genomen van de Grieksche en Romeinsche speelstrijden, waar in de overwinningsprijs niet voor 't voleindigen en afkampen toegewezen en gegeven wierd. Vergelijkt 2 Timoth. 2: 5. en 2 Tim. 4: 7, 8. Een goed begin heeft een goed behagen: maar het einde moet den last dragen. Hier geld dan: Verkoopt de beerenhuid niet, voor dat gy den beer gevangen hebt; uit de aardige fabel van AEsopus. Op die wijze zeggen wy: Men moet geen haring! roepen, voor dat hy in 't net is. Roep geen mosselen! voor dat gy aan land zyt. Roep geen hei! voor dat gy over zyt. Anders kan men dikwijls zijne rekening qualijk maken. De ouden zeiden meer naar waarheid, dan naar de wetten der rijmkonst: Niemand moet zich beroemen, al staat zyn hof vol schoone bloemen: want in een nacht komt wel een rijm, waar door al zyn schoone bloemen bedorven zyn.
Daar is 't spel nu op den wagen. Dat wil zeggen, 't werk gaat nu aan. De oude Redenrijkers plagten hunne batementspelen op wagens om te voeren: 't geen al van aalouder afkomst is. De Grieken en Romeinen plagten ouwelings in hunne blyspelen op zulke omgevoerde tooneelwagens de gebreken en misbedrijven van bekende persoonen zeer naakt en opentlijk, zelf met melding der naamen, tot schimp en lach der kijkers voor te stellen. Hier in vond het volk groot behagen; en die dus tot een spel op den wagen quam, wierd lelijk als aan de kaak gezet, en geraakte op de tong van yder. Ziet Erasmus in zijne Adagia, over 't spreekwoord, de plaustro loqui. Hier mede komt in zin overeen: Daar heeft men nu het gegooi in de glazen.
Hy neemt geen blad voor den mond. Dit zegt men van ymand, die vry uit en onbewimpelt eenen anderen zijne feilen en misbedrijven onder den neus wrijft. 't Is gesproten uit de gewoonte der oude tooneelspelers, die voor 't uitvinden der mombakhuizen hunne aangezichten met vygebladeren bemaskerden, en dus allerlei schimpredenen van hunne wagens tegens wien 't hen luste uitspraken. Zoude dat bedekzel zijnen oorsprong al niet hebben Gen. 3: 7. Die dan geen vygeblad voor den mond neemt, schaamt zich niet over zijn gezegde. Hier mede komt overeen, Juffer uit den mond spreken.
Met den gek besluiten. Dit is ontleent van de schouwspelen op het tooneel, die met een zotteklucht plegen geeindigt te worden. | |
| |
Beele spelen. Dat wil zeggen, zich weg maken, 't Is genomen van de spookverschijnzels, die verdwijnen. Ziet mijne Fakkel, bladz. 25, in Beele.
Daar zou de Droes meê spelen. Dit wil zeggen, 't zoude spookzel of tovery moeten zyn. Het zelve is, Daar zoude meer dan een meê spelen.
't Is een heet yzer om aan te tasten. Men gebruikt dat van een zwaare en moeyelijke zaak. Ik gis, dat het spreekwoord spruit van de oude en Godverzoekende onschuldsproef, die genoemt wierd het Ordel. Ymand die dat onderging, moest na eenige bezweeringen, en andere plegtelijkheden; een gloeyend yzer in de hand nemen, en dat eenige schreden verre dragen. Brandde hy zich, dan hield men hem voor schuldig. By de Heidenen is iets diergelijks in gebruik geweest. Anders, alle heet yzer is onhandelbaar. Men zegt daarom ook, 't Is een heet hangyzer, hoedanige boven 't vuur warm worden. En daarom, Heet yzer en meulensteenen moet men laten leggen.
God helpt den sterksten. Dit heeft mogelijk een gelijken oorsprong. Het kampgevecht was mede zulk een proeve. Den overwonnenen hield men voor schuldig, en den verwinnaar voor onschuldig, als die dus bleek God aan zijne zijde, en tot helper te hebben.
Zijn rug jeukt. Dat wil zeggen, hy heeft lust om slagen te krijgen. Maar van zulk een, die graag een krabbelvuistje zou leggen, zegt men, zijn vuisten jeuken. Dit spruit uit dien ouden waan, dat het jeuken der leden iets voorbeduidde; hoewel de bedelaars daar op weinig staat konden maken. Men zegt ook, mijn tanden jeuken, als de hongerige maag alarm roept.
Ymand by de ooren krijgen. Dit kan het zelve zyn met ringelooren, overgebragt van de honden, die men by de ooren trekt. 't Kan anders spelen op de oude gewoonte by de Romeinen (van welke dit ook in deze gewesten, met hunne wijze van rechtspleging kan ingevoert zyn) dat ymand, die eenen anderen voor de Vierschaar daagde, 't geen elk zelf op de straat in 't ontmoeten mogt aanzeggen, hem by 't oorlelletje trok, op dat hy de dagvaarding niet en zoude vergeten; want het oor was aan de geheugenis toegewijd. | |
| |
Te dier zelver tijd nam de dagvaarder ymand der bystaanders tot getuige, en trok dien mede by de oorlel, op dat hy die zaak gedachtig zy. Hier van kan onze gewoone uitdrukking, Ten oorkonde, gesproten wezen. Maar sterke wijn, of bier, vat wel ymand by de ooren, als het die warm en rood maakt. Doch zulke zyn geen oor-, maar keelgetuigen.
Ymand een dagvaard beloven. Dat wil zeggen, eene dagvaarding, eene daging voor den Rechter, tegen eenen bestemden dag, (Ziet de Fakkel, bladz. 59. in Dagen,) en komt overeen met, Ik zal hem voor de roode deur doen komen, Ik zal hem de blaauwe trappen doen opgaan: 't geen beide ziet op het Rechthuis. Beloven word dan genomen voor dreigen. Zo zegt men ook, Ik beloof hem een dag, en ik beloof hem een dageraad, dat mogelijk van dagvaard verbasterd is. Dit word in een ruimer zin gebruikt voor wraak- of strafbedreiging, gelijk wanneer men zegt; Hy zal'er van hebben.
Men zal daar niet lang morgenspraak over houden. Dit wil zeggen, men zal die zaak zonder veel beraadslagen, of beredeneeren afvaardigen. 't Was de gewoonte van onze aaloude Voorvaderen, naar de wijze der Duitschen, dat zy, als'er zaaken van gewigt, en die 't Gemeenebest betroffen, te behandelen waren, des avonds en 's nachts byeenquamen, en onder 't storten van groote en volle bekers, openhertig en onbewimpelt elk hun gevoelen zeiden; doch dan wierd'er niets besloten. Na't uitslaapen van dien roes, quam de Vergadering des morgens weder te zamen; en dan wierd met nuchtere en bedaarde zinnen alles nader overwogen, en vastgestelt wat men doen zoude. Daar van wierden in laater tijden zulke byeenkomsten om gemeene Lands, Stads, of Dorps zaaken te overleggen, en af te doen, genoemt Morgenspraaken, dewijl de morgenstond daar toe gebruikt wierd. Zo hield men dan morgenspraak. 't Was ook een oud Spreekwoord: Met groote Heeren moet men geen lange morgenspraak houden. Hier aan was niet ongelijk: Groote Heeren zal men groeten, maar zelden ontmoeten. Tot die aaloude gewoonte van 's morgens besluit te nemen, kan men mede brengen het spreekwoord, wanneer de zaak meer overleg en tijd vereischt: Ik zal my daar een nachtje op beslaapen. De Latijnen zeggen: Consilium de nocte.
Men zou hem uit de kool niet jagen. Dit zegt men van een klein onnozel mannetje in 't oog. Ik gis dat hier in schuilt het verzieringje, dat kinderen uit de kool komen; en | |
| |
zo wil het te kennen geven, dat men zulk eenen noch wat in de kool zoude laten, om meer te groeyen. Anders mag men denken op de gelijkenis van een haasje, dat uit de kool gejaagt word om het te vangen; als ware zulk een noch niet waardig gevangen te worden.
Goed ronds, goed Zeeuwsch. Dat wil zeggen, die een vriend is van de oude en ronde waarheid, is het ook van de Zeeuwen, die zodanige zyn. Immers zo plagt en behoort het te wezen. Ziet de Fakkel, bladz. 308, in Rond.
Hy spant de kroon. Dit wil zeggen, hy munt uit boven alle. Dit schijnt ontleent te zyn van de diademas of hairbanden, welke de Koningen ouds tijds, in plaats van kroonen, om hunne hoofden bonden. Spannen is ook stijf toebinden, en daar van spange voor spanninge, een band. Zo is de Vierschaar spannen, die aanbinden, verbinden, vast maken. De kroon spannen, is dan Koning zyn.
't Is een niesvriend. Dit is genomen uit de gewoonte, dat men wanneer ymand niest, den hoed afligt, en zegt, God zegene u, of wel bekomen het u. Ziet hier voor het spreekwoord Wel bekome 't u. bladz. 16. Dit pleegt te geschieden van alle, die daar by tegenwoordig zyn; maar uit een enkele sleur van borgerlijke beleeftheid: gelijk men zegt, Mijn Heer, uw ootmoedige dienaar. Men plaatze deze niesvrienden by de tafelvrienden. Met waarheid word ook gezegt: 't Zyn niet al ymands vrienden, die op hem lachen.
Met ymand heulen. Dit zegt, met ymand zamen doen, het daar mede houden, zich daar by voegen. Dit zoude zeer wel konnen gesproten zyn uit die overoude gewoonte onzer aaloude voorvaderen, dat verscheide huisgezinnen zich byeen voegden in een gemeen hol, tot onderlinge bywooning en bescherming. Dit word dan verder toegepast. Ziet het Vervolg der Fakkel in Heul.
Ik breng het u eens. Met die woorden plagt men malkanderen toe te drinken: welke mode nu zeer afgegaan is. De oorsprong daar van is zeer oud, en reeds bekent in de schriften van Homerus. | |
| |
De fooi geven. Dit zegt een afscheids onthaal, dat byzonder op drank word toegeeigent, schoon 't ook in een ruimer zin gebruikt word, dus geeft men ymand een fooitje. Ziet het Vervolg der Fakkel in Fooi. Maar als ymand de Rotterdamsche fooi krijgt, gaat dat zo vriendelijk niet toe, want men zegt, dat is een dikke neus, met twee blaauwe oogen. Waar om dat juist een Rotterdamsche fooi is, kan ik niet raaden. Men houd ook elders wel winkel. Ik denk dat het spruit uit eenig byzonder my onbekent geval.
Hy heeft witte voeten. Dus zegt men van ymand, die ergens geacht en aangenaam is. 't Is genomen van paarden met vier witte voeten, die al van ouds, als mooi, in waarde plagten te zyn. Zo is ook een spreekwoord: De konst heeft vier witte voeten.
Ik steek daar mijn zegel aan. Dat is, ik houde dat voor waarachtig, en geef daar aan mijne toestemming en goedkeuring. 't Is ontleent van de koopbrieven en diergelijke, waar aan elk der Schepenen tot bekragtiging hun zegel hangen. Maar de zaak gaat zo vast niet, waar op men toepast, Hy heeft het zegel daar van aan zyn hemd. Beter is 't als men zegt, 't Is bezegelt laken, daar het zegelloot aan is.
Hy houd den gek in de mouw. Dit wil zeggen, hy houd zich verborgen. Ouds tijds droeg men zeer wyde mouwen, waar in men gemakkelijk iets konde verschuilen. Daar van is ook, Hy schud dat uit de mouw, Hy laat den aap uit de mouw springen, enz. Men zegt ook: Hy heeft ze achter de ooren.
Men moet de gelegentheid by 't hair grijpen. De ouden hadden die verbeeld als een maagd, voor met hairtuiten, en achter kaal. Front capillata est, post est occasio calva. Hier van is dit spreekwoord: Die de gelegenheid van vooren niet aangrijpt, heeft daar aan van achteren geen vat.
Hy slacht de beul, hy eet alleen. Wil ymand geen dischgenoot van een beul zyn, 't zal een afkeer uitdrukken. Maar Koningen plegen ook alleen te eeten, en dat zal een teken zyn van bovenwaardigheid. Zo speelt de inbeelding met dezelve | |
| |
zaaken. Dit was ook de gewoonte van de aaloude Duitschen. Zy zaten met malkanderen in 't ronde op den grond neder, op matten, huiden, enz. volgens hunnen rang. De eerste en waardigste plaats was naast het vuur. Hier op ziet dat spreekwoord noch by de ouden: Die best gekleed is, naast den vuure. Hier van is ook, Elk in zijnen rang, dat van ring gekomen is. Maar elk had zyn eigen laag en rond driestapelig tafeltje voor zich met een schotel, waar in geschaft was naar yders waardigheid. Zo had ook elk zyn eigen beker. Zy gebruikten echter alle maar een mes, doch bedienden zich daar van minder, dan van hunne handen en tanden, door scheuren en knaagen van groote stukken vleesch, die zy proper in beide hunne vuisten greepen, als waren zy in een leeuwengastmaal. Het ontleden en voorsnijden naar de konst, was doe by hen noch geen mode.
Veel verhuizen kost veel bedstroo. De reden is, om dat men het oude niet mede voert, maar t'elkens nieuw moet bekostigen. Hier onder worden ook andere verhuizingkosten begrepen. Zekerlijk behoefden onze aaloude Duitsche voorouderen dikwijls versch bedstroo, dewijl zy yder jaar van woongewest moesten verwisselen, en zich begeven naar zulke akkeren en velden, als aan elk door de Overheden wierden toegedeelt. Doch zy hadden weinig beddetijken of peuluwen op hunne wagenen te vervoeren, vermits zy maar in licht opgeslagen hutten, by hun vee, op stroo, bladeren, matten, en huiden, gelijks vloers, nederzaten, en zich tot slapen leiden; 't geen hen ook de kosten van bedsteden, ledekanten, en geplooide behangzels dede spaaren.
Jan Alleman. De ouden zeiden niet onaardig, Heer Omnis. Jan is een gemeene naam, b. v. Jan Rap, Jan de wasscher, enz. Allemannen wierden genaamt een zamengerot mengelmoes van volk, die uit Gallien, nu Vrankrijk, zich in een gewest van Duitschland had neergeslagen. Andere meenen dat zy een t'zamenvloeying uit verscheide Duitsche volkeren zyn geweest. Dit wilde zeggen, een rommelzoode, allerlei mannen onder een, mannen van alle soort. Of dit spreekwoord daar op speelt, kan men overwegen. Wat uitwerking een misbevatting van den naam Alleman te Vlissingen had, verhaalt ons E. van Meteren, over 't jaar 1572.
Hy moet verganzen. Zo zegt men, wanneer ymand ergens voor de eerste maal komt. Dit is verbastert van verhanzen, of verhenzen. 't Wil zyn, hy moet uit | |
| |
den hensbeker drinken. Ziet daar van de Fakkel, bladz. 129. in Hans. Doch deze moet dan 't gelag betalen.
Schrijft daar vry een P voor. Dit zegt men van iets, dat men zekerlijk quijt moet achten. Ik gis dat P wil betekenen periit, of perdu, verloren. 't Is mogelijk niet ongegrond te denken, dat dit speelt op de oude wijze van 't stemmen der Rechters by de Grieken en Romeinen. Deze ontfingen drie berdekens, elk beschreven met eene letter, de aanvang van een woord. Dit was by de Grieken T, Th, en A. By de Romeinen A, C, en N. L. De T by de Grieken, en A by de Romeinen sprak vry. Th by de Grieken, en C by de Romeinen veroordeelde. Maar A by de eerste, en N. L. by de laatste, stelde de zaak noch uit, tot nader licht. Deze grieksche letter theta, by ons th, wierd genaamt de zwarte, of ongelukkige. Wanneer die van de Rechters voor ymands naam geschreven wierd; 't was te zeggen, dat ze hem ter dood verwezen. Zo mede, het getekende met die letter droeg het brandmerk, dat het afgekeurt wierd. Nu schijnt de P eenigermaaten in de plaats gekomen te zyn. Dus zegt men ook van ymand, dien men verloren en weg acht, Hy is doorgeschreven. 't Moet niemand ongelooflijk voorkomen, dat dit van de Romeinsche rechtspleging zoude konnen gesproten zyn. Immers hadden zy ook hunne vierscharen in deze gewesten.
Hy staat dat toe. Dat wil zeggen, hy bewilligt dat, hy stemt dat toe. De spreekwijze schijnt gesproten uit de aaloude Roomsche Raadsvergaderingen, waar in de Raadsheeren wel van hunne zitplaatzen oprezen, en gingen staan by dien, waar mede zy hunne stemmen voegden. Een gelijke stem te geven, is toestemmen.
Hy is 't boekje quyt. Dit zegt men van die uit hunne reden vallen, en geen boek of geschrift by de hand hebben, om daar in te zien, tot verversching van hunne geheugenis. Daar van zegt men: 't Ging zo glad, als of hy't uit een boekje las, en uit het boekje praaten. Hier op past mede: Als gy 't niet kont, zo hoest eens.
't Is een pisdiefje. Dit zegt men van een klein mannetje. Als dieven in de benauwtheid van 't worgen zyn, plegen zy hunne blaas te ledigen. Men geloofde dat daar uit de mandragora, of alruin, groeide, wiens wortel de gedaan- | |
| |
te van een klein mannetje vertoont. Hier aan schreef men ouds tijds zeldzaame toverkrachten toe. Doch men vind meer pisdiefjes, dan onder de galge. Daar van kan men des morgens wel blijken in zommige luuren en bedden zien.
't Is een beunhaas. Zo noemt men ymand, die iets doet waar toe hy geen recht noch vryheid heeft; gelijk b. v. die men noemt beunnayers, die te werk gestelt worden om minder loon, en ergens gezet op een zolder, dewijl zy in 't gilde niet vry zyn: waarom de Dekens in zommige Steden wel eens op de beunhaazenjacht gaan. Ziet het Vervolg der Fakkel in Beunhaas. Maar de Beunhaazen konnen aan de Weerwolven al vry namaagschap rekenen. De echte gildebroeders zeggen, dat zy beide bastaarden zyn.
Hy is vogelvry verklaart. Dit zegt men van die zodaanig verbannen zyn, dat elk vry gestelt is hen te dooden, waar hy ze vind, gelijk men vryheid heeft om een vogel te schieten. Boven dien word wel geld op hun lijf gezet, als ymand dezelve levendig of dood kan leveren. Van dien aard is het, als ymand in de Acht, of Ryksban, word gedaan. Doch hier geld: Beter in den vogelenzang, dan in den yzerklank. Vryheid blyheid. Want, men hangt geen dieven, eer men die gevangen heeft. Ongebonden best.
Hy neemt zyn paspoort onder zyn schoenen. Dit zegt men van ymand die 't haazenpad kiest, en voor schelm van 't vaandel loopt, zonder afscheid- of vrygeleidebrief te verzoeken; maar die in de plaats zijne schoezoolen gebruikt, en de hielen laat zien. Doch zulke loopen wel aan de galg. By de ouden was een spreekwoord, Als 't op een loopen gaat, belooft men de voeten een paar nieuwe schoenen. 't Is dan, Dat gaat u voor. Achter ziet gy my laatst. Loop je niet, zo heb je niet. Hebben zy ook geen reden, die voor een blaas met boonen loopen, dat hen de lappen ontvallen.
|
|