Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijStemme: Aldus.
I.
ZO rollen d'eeuwen met ontstuitb're loop
| |
[pagina 362]
| |
na 't ende;
T'wijl 's werelds tuimel-wiel vaak 't onderst boven keert,
Na 's Hemels Al-bestier. Gelukkig is die leert
Zijn hert van 't tijdlijk na dat eeuwig is te wenden.
II.
Wat brengt de Tijd in lief en leed verwisselingen?
Wat was al 't geen niet is? 't Geen nu is voor een tijd,
Veroudert, 't gaat voorby, gelijk een kleed verslijt.
En dus krijgt alles met de tijd veranderingen.
III.
God woont in d'eeuwigheid, wiens jaaren nooit verouden:
Daar onze dagen, als een schaduw, ras vergaan.
Elk heeft aan eigen quaad genoeg. 't Dient haast gedaan,
Terwijl 't noch tijd is, 't geen ons eeuwig moet behouden.
IV.
O zalig die hun tijd aan d'eeuwigheid toewijden,
En werken eer de dag ten avond is gedaalt!
Ei koop den tijd uit, die zo kort is en bepaalt!
| |
[pagina 363]
| |
Of nu, of nooit: 't is dwaas, laat ymand die ontglijden.
V.
Helaas! wat dagen-tal is vruchteloos vervlogen,
Met snelle vlerken? En die tijd keert nimmer weêr.
O gadeloos verlies! Daar volgt hier na geen meer.
Ach wierd dit recht, terwijl 't noch tijd is, overwogen!
VI.
Wat zoekt gy tijd-verdrijf, Tijd-quisters? Stervelingen?
Z'ontvlied u maar te ras na 't onverwrikbaar perk.
Wee! slaat gy nu geen hand met vlijt aan 't groote werk.
Te laat beklaagt gy 't eens met eeuwig handenwringen.
VII.
Wat booze droeve tijd, in 't droessem van de dagen,
Beleeft men nu? De Kerk en 't gantsche Schepzel zucht,
En rekhalst na het eind'. Noch erger word geducht:
Wijl 't steeds opsteig'rend quaad God tergt tot zwaarder plagen.
VIII.
Gelukkig is hy die de wisselvalligheden
Van 't ondermaans gewoel verruilt heeft met 't genot
Van 't Opperst eeuwig Goed, in 't byzijn van zijn God,
Die welbesteede tijd bekroont in 't hemelsch Eden.
IX.
Uw Knechten, Heer! die nu de bange dag-hitt' dragen,
| |
[pagina 364]
| |
Die hijgen, afgeslooft, na 't koel der avondschaêuw.
O waar' hun taak volwrogt! Hun matte ziel is flaauw.
Verkort de tijd, en laat uw hand hen onderschragen.
X.
Geef dat mijn tijd-talent noch and're mag gewinnen
Voor u mijn Meester, die eens van my rekenschap
Zult voord'ren, op dat ik ook in uw vreugde stapp',
En 't zalig eeuwig met mijn tijd-eind mag beginnen.
|
|