Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijToon: La signale. Of; Psalm 106.
I.
WAt heeft, bedacht, op 't Hert meer klem,
Als 's Opper-Engels donder-stem:
Staat op, gy Dooden, komt ten Oordeel?
Hoe zal dan dat almachtig Woord,
Tot 's eenen schrik, tot 's anders voordeel,
Van die in 't graf ligt zijn gehoort.
II.
De kracht van 't zelf Bazuin-geluid.
Zal alle Dooden dan eens uit
Hun Zarken doen te voorschijn komen:
t'Wijl ook de Zee haar Lijken geeft.
Dus word de dood zijn roof ontnomen,
| |
[pagina 351]
| |
Als wat gestorven was herleeft.
III.
Maar ô wat is hier onderscheid!
Daar d'eene, vol van Heerlijkheid,
Dan uit zijn slaap-plaats op zal rijzen:
Zal d'ander uit zijn Kerker gaan
Tot smaad en eindeloos afgrijzen,
Om in het helsche vuur te braên.
IV.
Of als een felle donder-slag
Dien vast in slaap gedompelt lag
Verbaast en sidd'rend deê ontwaaken;
En dat een blixem-straal zijn Huis
Alom in lichte vlam deê blaaken:
Zo zal het zijn met 't boos gespuis.
V.
Of als een Booswicht, die wel diep,
Geboeit, in zijn gevang'nis sliep;
Maar dien de Rechter op doet wekken
Ter dood: zo zal God hen ter straf,
Vol angst, doen voor zijn Vierschaar trekken.
Dan word de Hel hun tweede Graf.
VI.
Doch als doen d'Engel Petrus riep,
Wanneer hy in de Kerker sliep,
En hem, ontboeit, in vrijheid stelde:
Zo zal Gods dierb're gunst-genoot,
Los van de kluisters die hem knelden,
Ontwaaken uit de slaap der dood.
VII.
De Rechter, op een wolken-boog
Gezeten, zichtbaar voor elks oog,
Zal d'eene door zijn komst verblijden:
Daar d'ander heuvels en gebergt',
| |
[pagina 352]
| |
Om Hem van 's Rechters toorn te vrijden
Door overstelping, vruchtloos vergt.
VIII.
Heer Jesu, wek reeds nu mijn oor
En Hert, dat ik uw stem zo hoor,
Dat ik uit 't zonden graf verrijze.
In die het geest'lijk leven leeft,
Moet Gy dezelfde kracht bewijzen,
Waar door Gy doode 't leven geeft.
IX.
Wanneer ik hier uw Schaap ook ben,
Die uwe stemme hoor en kenn',
Gy zult my by uw kudd' dan stellen
Aan uw rechter-hand, als Gy
Den bokken zult dit vonnis vellen:
Vervloekelingen, wijkt van my.
X.
Ik kome haast'lijk, zegt Gy, Heer!
O dat is ook uw Bruids begeer.
O komt! ja komt, Heer Jesu, spoedig!
De Zielen onder 't Zoen-altaar
Verlangen. Zion zegt vrijmoedig:
Ach dat die dag zelf heden waar!
|
|