Mengelstoffen van vele christelijke gezangen(1709)–Carolus Tuinman– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 345] [p. 345] De Bitterheid des Doods Verdweenen. Uit het Hoogduitsch gezang: Wenn mein Stundlein vorhanden ist. Vertaalt. I. WAnneer mijn Sterf-uur komen zal, En ik van hier moet scheiden Ach! wilt my uit dit traanen-dal, Heer Jesu! dan geleiden: Verlaat my niet; Want ik beveel Mijn ziel in uwe hand geheel. Gy zult die wel bewaaren. II. Mijn zonden zullen my wel zeer Belaên, 't gewisse knaagen; Die meerder zijn als 't zand aan 't Meer: Doch ik wil niet vertzaagen: [pagina 346] [p. 346] 'k Wil denken aan uw kruis en dood: Uw angst en wonden, diep en rood, Die zullen my behouden. III. Ik ben een Lid meê van uw Lijf: Dies troost ik my van herten; Die van U ongescheiden blijf, In stervens nood en smerten. Zo 'k leev', of sterv', 'k ben d'uwe, Gy Hebt wis een eeuwig leven my Door uwe dood verworven. IV. Gy bleeft in 't graf niet, hoe bewaart: Ik zal'er ook niet blijven. Mijn troost is ook uw Hemel-vaart. Doods angst kont Gy verdrijven. Want daar Gy zijt daar kom ik nu, Dat ik steeds ben en leev by U. Dies vaar ik heen met vreugde. V. Ik vaar na Christus heen, en wil Mijn armen Hem toestrekken. 'k Ontslaap dan zacht, en ruste stil. Geen mensch kan my opwekken, Als Jesus Christus, Godes Zoon, Die opent my den Hemel-Throon, En brengt m'in 't eeuwig leven. Vorige Volgende