Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– Auteursrechtvrij
[pagina 342]
| |
Toon: Psalm 42.
I.
WIlt mijn Ziel, u zeer verblijden;
O vergeet al 't ongeval,
Jesus roept u uit dit lijden
En betraande jammer-dal,
Dat gy uit dit herten-leed
In een blijdschap over treed,
Boven Hert, en oog, en ooren,
En die nimmer word verloren.
II.
Daar om riep ik nacht en dagen
Tot den Heere, dien ik zocht,
(Wijl ik steeds mijn kruis moest dragen)
Dat Hy my verlossen mogt.
Als een Reizer haakt en hijgt,
Dat zijn weg haar einde krijgt,
Op dat hy mag rusten: even
Wenscht' ik 't einde van mijn leven.
III.
Want gelijk de schoone roozen
Onder doorne-prikkels staan,
Moet een Christen onder boozen
Duizend rampen ondergaan.
Als de wind de golven solt,
En steeds op en neder rolt;
Zo is onze loop beneden
Vol van wisselvalligheden.
IV.
Wereld, duivel, zond en helle,
| |
[pagina 343]
| |
Ons verdorven vleesch en bloed,
Komen hier de Ziel steeds quellen,
En zy prangen het gemoed:
Angsten, plaagen, smert en kruis,
Komen dag by dag ons t' huis.
Nauwlijks zijn wy hier geboren,
Of ons leed is straks beschoren.
V.
Is het dag-licht opgerezen,
Dat de slaap van d'oogen vlied,
Zorg en kommer zal'er wezen;
't Is al moeite waar men ziet.
Traanen-brood is 't vroeg en laat,
Dat ons bitterlijk verzaad.
Mist men 't lief'lijk zonne-blikken,
Dan is naarheid, treuren, schrikken.
VI.
Dus, Heer Christe, Morgen-sterre,
Die klaar blinkend' eeuwig straalt,
Zy doch nu van my niet verre:
Wijl uw bloed my heeft btaalt.
Geev dat ik in vreede, nu
In uw vreugde, kom tot U:
Nu geen schepzel my kan baaten,
Laat uw hulp my niet verlaaten.
VII.
Ik wil vlieden in de klooven
Van uw zijd, als ik verscheid':
Door uw wonden wil ik boven
Zijn in 't Vader-land, geleid.
In het Paradijs zult Gy
Met den goeden Moord'naar my
In doet gaan, en met U woonen,
Ja my met uw glans bekroonen.
| |
[pagina 344]
| |
VIII.
Als mijn oogen zullen breeken,
En 't gehoor my ook vergaat,
Als mijn tong niet meer kan spreeken,
En het Brein niet meer verstaat:
Weest my dan, ô eeuwig Woord!
Licht, en Leven, Weg en Poort.
Gy zult my na 't Hemelsch Eden
Doen het rechte Pad betreden.
IX.
Zend om my uw Engel-wagen
Die Elia opwaards nam:
Op dat zy mijn ziel ook dragen
In den schoot van Abraham,
Dat zy daar by Laz'rus rust,
Vol van troost en herten-lust;
Tot het lijf, uit 't graf verrezen,
Weêr daar meê vereent zal wezen.
X.
Wilt, mijn ziel, u dan verblijden;
O vergeet uw ongeval:
Jesus roept u uit dit lijden,
En betraande jammer-dal.
Zijne vreugd en heerlijkheid
Zult gy zien in eeuwigheid:
En met al de Hemelingen
't Zalig Halelujah zingen.
|
|