Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijStemme: Jeune coeur laissez Vous prendre.
I.
EVen als een cierlijk roosje,
Lief ontloken, voor een poosje
't Keurig oog zo zoet toelacht:
Met een geurig purper-bloosje;
Doch dat afvalt eer men 't dacht:
Word met recht de jeugd geacht.
II.
Zijn niet frisse quikze jaaren
Als een roos met schoone blaêren,
Zo bekoorlijk aan 't gezicht?
Wat heeft elk dat bloemtje gaaren,
Daar de mooiste roos voor zwicht!
Maar helaas wat welkt het licht!
III.
't Word maar als voor weinig stonden
In zijn groei en bloei gevonden:
Ras verlept het door de tijd:
| |
[pagina 333]
| |
't Word door toeval licht geschonden:
Haast is 't al zijn luister quyt.
Hier is niemand van bevrijd.
IV.
Maar als Lov'ren van Provencen
Af gaan vallen en verslenssen,
O daar komt geen vrucht meer van:
Doch 't moet anders zijn met menssen:
Vlied de jeugd schoon, dat men dan
Daar noch vrucht van hebben kan.
V.
O wat kan 't genoegen baaren,
Als men met zijn grijze hairen
Denkt aan wel-besteedde jeugd:
En dat vrucht der groene jaaren,
Rijp van Gods-vrucht en van deugd:
Strekt tot nuttigheid en vreugd.
VI.
Dat de Dood dan zulke Roozen
Vry in 't prilste van haar Bloozen
Plukk', en vallen doe in 't stof:
O die zulk een jeugd verkozen
Worden met onwelkbaar Lof
Overplant in 's Hemels Hof.
|
|