Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– Auteursrechtvrij
[pagina 329]
| |
Stemme: Ah que le ciel est contraire à ma vie.
I.
HOe ydel, los en broos is 's menschen leven!
Gelijk een wind, een bobbel, en een glas.
Die heden praalt als Hemel-hoog verheven,
Is morgen weg, en is niet die hy was.
't Kan niet verschoonen
Of men in paleis
Of hut mag woonen:
Ider moet op reis
Den weg van alle vleis.
II.
Nu staat men als een schoone bloem, ontloken,
En als een boom, die wel gewortelt is:
Straks heeft de dood ons van de steel gebroken,
En neêrgevelt, tot elks ontsteltenis.
Geen jeugd noch krachten,
Of wat weêrstand bood,
Geween noch klachten,
Redden van de dood
Wie 't zy, noch klein noch groot.
III.
Hoe dwaas zijt gy, ô Sterv'ling, in uw giften,
Die meent, de dood heeft noch aan u geen vat!
't Hoogst jaaren-tal zal, denkt gy, u niet missen.
Gy draagt u of de Dood en Hel zich had
| |
[pagina 330]
| |
Met u verbonden
Dat gy vry gaan zult:
Wijl gy uw zonden,
En de maat der schuld,
Steeds ophoopt en vervult.
IV.
Maar mog'lijk zal deez' nacht uw laatste wezen,
En deze stond 't begin der eeuwigheid.
O zorg'loos mensch! gy weid u zonder vreeze:
Terwijl gy als ter slachting word geleid.
Had gy 't bezeffen!
Eer u onverwacht
Het quaad komt treffen,
't Geen je nu niet acht,
Ja wel met schimp belacht.
V.
Bedrieg u niet: ach! wilt u wel beraden,
Eer u dit nu, dit heden, noch ontglijd.
Nu is 't de dag, nu d'uure van Genade
En Zaligheid, daar na is plaats noch tijd.
Of nu, Of nimmer,
Kan het zijn gedaan,
Indien gy immer
Zult 't verderf ontgaan;
Het komt'er nu op aan
VI.
Zegt gy, de tijd en is noch niet gekomen:
Wellicht komt nooit de tijd dien gy verbeid.
Bekeerings plicht moet nu zijn waargenomen.
O uwen tijd is t' aller tijd bereid.
God zend zijn Boden,
Die ons met zijn Woord
Noch heden nooden.
Wee! die nu niet hoort:
| |
[pagina 331]
| |
't is eigen Zielen-moord.
VII.
Wilt gy den tijd van morgen noch verbeijen,
Terwijl gy 't heden hebt, maar laat ontgaan:
Dat heden zult gy morgen licht beschreijen,
Als u 't verlies van heden dier zal staan.
Zo 't dierbaar heden,
Dat geen toeven lijd,
U is ontgleden,
Eeuwig zijt gy 't quyt:
Hier na en volgt geen tijd.
VIII.
O Heer! leer my dit Heden zo aanmerken,
Dat ik geen plicht tot morgen uit en stel.
Doet heden my, terwijl 't noch dag is, werken,
Het morgen brengt'er menig in de Hel.
Geev dat my 't morgen
't Heden niet voor by
Doe gaan, maar zorgen
Dat het morgen my
Dan weêr een heden zy.
IX.
Al volgt'er dan geen morgen op dit heden;
Of dat dit heden noch een morgen heeft;
Wat schaad het hem, die met de zelve zeden
Het heden zo als 't morgen wel beleeft?
Laat yd'le menschen,
Heden ongereed,
Om morgen wenschen:
't Heden wel besteed,
Maak morgen vry van leed.
X.
Dan zal'er eens een Zalig Heden komen,
| |
[pagina 332]
| |
Dat ik met u zal zijn in 't Paradijs,
Die zijt, en waart, en zijn zult, daar g' uw Vroomen
Voor eeuwig Kroont met 's Hemels eeren-Prijs;
Daar 't morgen 't heden,
't Heden 't morgen weêr,
Gelijkt. Gods Eden,
Lijd geen wissel-keer,
Of tijd-verschil ooit meer.
|
|