Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijStemme: Psalm 36.
I.
HEer! als ik 't zichtbaar Al aanmerk,
En stâr-oog op uw ving'ren werk;
't Kan hert en oog verrukken:
Het roept als met een schel geluid
Zijn Scheppers hand en deugden uit,
Meer als ik uit kan drukken.
't Gesternt aan 't blaauwe Hemel-rond:
De zee met haar onpeilb're grond
Het Aardrijk en Rivieren:
't Gevogelt' dat de Lucht door zweeft:
Wat kruipt, of in de wat'ren leeft,
En tamm' en wilde dieren.
| |
[pagina 307]
| |
II.
De kleine Bije de noeste Mier,
Ja 't minste spruitje stof en zier,
Zijn tuigen van uw wond'ren.
Zo 'k Hemel, Aard en Zee, doorzoek,
't Is als een groot drie-bladig Boek:
Wie kan het al byzond'ren?
Elk schepzel, van u daar gestelt,
Is als een letter die u spelt;
Ja 't roept luid-keels al t'zaamen:
Dit is Gods hand, die 't al beschikt,
En houd die order onverwrikt,
Na 't eeuwige beraamen.
III.
De Zon in 't op en onder gaan,
't Verwiss lend spiegel licht der Maan,
Lent, Zomer, Herfst en Winter,
De Dag en Nacht, behoud haar beurt,
Niets onordentlijks word bespeurt:
Dus tast men u, en vind'er
Uw 's Wezens roem-getuigenis,
In wien 't al leeft, beweegt en is:
Niets kan uw invloed derven.
Zo gy uw hand maar los en liet,
Het al verviel weêr straks tot niet,
Wat adem heeft moet sterven.
IV.
Gy, die wanneer gy alles schiept
't Geen niet en was al was het riept,
Begont den stroom der tijden
Door schepzel-duuring, die nooit beid:
Maar uw onschriftbaar' eeuwigheid
Kon geen verand'ring lijden.
Aan uw geluk ontbrak'er niets;
| |
[pagina 308]
| |
Geen schepzel geeft den Schepper iets,
Noch kan hem weêr beloonen:
Maar alles hebt gy toebereid,
Om dat uw Algenoegzaamheid
Zich heerlijk wou vertoonen.
V.
Wat Almacht-proeven blijken daar!
Wat Wijsheid straalt hier zonne-klaar!
Wat Goedheid kan m'er speuren!
Wat toont die Schepper zich getrouw!
Hoe onveranderlijk! Wie zou
't Niet Al goed moeten keuren?
Maar 't schoon der schepzels in 't gemeen
Bezit gy in u zelv alleen,
Op veel doorluchter wijze.
Is 't maalzel zo vol heerlijkheid;
Wat is dan 's Makers Majesteit?
Wien al zijn werken prijzen.
VI.
Maar zo ik in dit heerlijk Al
Uw hand en deugden recht zien zal,
Geev my 't Geloov tot ooge.
Wat baat het flonk'rend middag-licht
Aan 't duister en verblind gezicht?
O dat mijn ziel dan moge,
Langs schepzel-ladder, boven 't zwerk,
Tot u steeds klimmen, en uw werk
Met wijsheid zo doorgronde,
Dat ik in al die wond'ren my,
Zo 'k moet, verwonder en verbly,
En uwen lof verkonde!
VII.
't Is veel dat gy aan 't Menschdom doet:
Maar meest zijt gy uw Isr'el goed,
Als Schepper, Man en Vader.
| |
[pagina 309]
| |
Gy hebt het al voor hen bereid:
Een woon-plaats zelf voor d'eeuwigheid,
Met recht aan alle gader:
Wijl uwer Kind'ren ervenis
Benevens u ook alles is.
Uw deugden die zy schouwen
In al uw werken, zijn een grond
Van uw herscheppend' Zoen-verbond,
En Zuil van hun vertrouwen.
VIII.
Is 't mog'lijk dat een menschen kind.
Zo groot een gunste by u vind,
Dat alles aan zijn voeten
Is onderworpen? Ja dat zelf
Uw Eng'len uit het Hemel-welf
Aan hem ten dienst staan moeten?
Wat is 't een glori, dat Hy dit
In Christus, als zijn, Hooft bezit,
Die eerst de dood gesmaakt heeft!
God schiep wat nieuws op d'aarde-kring:
Wanneer de Vrouw den Man omving,
Die 't alles nieuw gemaakt heeft.
IX.
Mijn Ziel, vergeet uw Schepper niet,
Van wien u zo veel goeds geschied.
Zijn eer moet gy hem geven.
Gedenk, betracht doch alle tijd,
Dat gy zijn eigen maakzel zijt.
U past geen wederstreven.
Bemin en vrees hem, na uw plicht,
En wandel voor zijn aangezicht,
Gehoorzaam op zijn spreeken:
Denk dat gy zijt een aarden vat,
En God, als Pottebakker, dat
In stukken kan verbreeken.
| |
[pagina 310]
| |
X.
O dat ik 't Schepzel nimmermeer
Tot naadeel van zijn Scheppers eer
Misbruik'; of meerder achte
Dan Hem die 't vormde: maar altijd,
Al raakt' ik 't gantsche Schepzel quijt,
Na zijn genieting trachte!
Of Aard', ja Hemel, my ontweek;
Of 't Hert my brak, en 't vleesch bezweek;
Hy kan het Licht doen schijnen
Uit Duisternis: en op zijn Woord
Brengt Hy zijn Volk verlossing voort,
En doet hun ramp verdwijnen.
|
|