Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– Auteursrechtvrij
[pagina 304]
| |
Stemme: Psalm 92.
I.
HEt dag-ligt is verdweenen,
Vermits geen zon meer straalt,
't Naar avond-donker daalt:
Gaat Gy doch nu niet heenen,
O Zonne der genade.
Ach! blijv, blijv by ons, Heer!
Zo 'k U maar niet ontbeer',
Vreez' ik geen struikel-paden.
II.
'k Zal by uw licht dan wand'len,
Tot 't geen nooit oog hier zag.
Dat maakt den nacht een dag.
'k Zal als in 't dag-licht hand'len:
En 'k zal dan nimmer wijken
Van 't recht' en enge Pad,
Ter hooge Hemel-stad:
Ja zelf ook licht doen blijken.
III.
Is blijdschap zon aan 't zwichten;
Is droefheids avond daar:
In rampen en gevaar,
Laat maar uw aanschijn lichten.
Of 't schoon dan noch zo duister
Aan alle kanten ziet;
| |
[pagina 305]
| |
'k En schroom, 'k en ducht dan niet,
Blijft Gy maar met uw luister.
IV.
En zo 'k geen licht aanschouwe,
En gantsch in 't donker ga;
Laat my op uw genâ,
O Heilzon, dan vertrouwen.
Gelijk Gy eens deed schijnen
Het Licht uit duisternis
Zo doet van mijn gewiss'
Die nevel-damp verdwijnen.
V.
Egyptens duisternissen
Bedekken 't over al:
Dus stoot zich wis ten val
Al wie uw licht moet missen.
Blinkt Gy maar met uw waarheid,
O Licht-Bron! 'k weet dat dan
Geen leugens hel-rook kan
Bezwalken Hemel-klaarheid.
VI.
Loopt 's werelds dag op 't ende:
Is 't d'avond van de tijd:
Zo Gy maar by ons zijt,
Geen zonden, geen elenden,
In 't droessem van de dagen,
Noch 't sloopen van het Al,
Hoe na, hoe vreess'lijk, zal
Ons krenken of vertzaagen.
VII.
Is 't dag-perk van mijn leven
Ten avond-stond gespoed,
Wanneer ik sterven moet:
| |
[pagina 306]
| |
Ach! wilt my niet begeven,
Ziel-Zon met uw geflonker:
Als my uw glans aanblikt,
Dan ga ik onverschrikt
Door 't doodsche schaduw-donker.
VIII.
Wat zal dan eens opdagen
Een zalig glori-licht,
Voor die uw aangezicht
Hier in een Spiegel zagen,
Maar dan van bijs begluuren!
Geen avond zal daar zijn;
Die dag en zonne-schijn
Zal onverduistert duuren.
|
|