Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijStemme: Als een uitgestorten Balsem, p. 24. Of; Menuet de Proserpine.
I.
'k ZIe de Zon bestraalt de Kimmen
Met zijn heug'lijk Morgen-Licht,
En verdrijft uit ons gezicht
Naare nachts stik-donk're schimmen.
Op mijn logge ziel! dit 's stof
Tot des Heeren dank en lof.
II.
'k Kom mijn Morgen-Offer leggen
Op die goude Reuk-Altaar.
Dat het God gevallig waar'!
'k Kom u dank, ô Vader, zeggen,
Dat gy my weêr hebt bewaakt,
En uw goedheid nieuw gemaakt.
III.
Nooit en sluimeren uw oogen,
Trouwe Hoeder, dat uw volk,
Als door vuur-kolom en wolk
| |
[pagina 290]
| |
Veilig, zeker slaapen mogen;
Mits uw zorg hen zo bewaart
Dat geen quaad hen wedervaart.
IV.
Briescht de duivel om ons heenen:
Sluipt de pest in duisternis:
Zo'er bange nacht-schrik is:
Al dat onheil is verdwenen,
Als gy met uw oog maar wenkt;
Wijl geen ramp dan naakt of krenkt.
V.
O mijn Ziel! wilt steeds erkennen
Al wat u de HEERE doet;
Dat gy Hem geen quaad voor goed
Moogt vergelden: maar gewennen
Zo aan Hem en zijn gebod,
Dat Hy weder zy Uw GOD.
VI.
Immers had Gy, Heer, rechtveerdig
Weggenomen, onverwacht,
Mijne ziel voorleden nacht:
Ja 'k beken, ik was het waardig
Dat mijn deel was in den kuil
Vol van knerssing en gehuil.
VII.
't Is nu dag, dies moet ik werken,
Eer de nacht des doods genaakt,
Als men 't werken eeuwig staakt,
'k Moet nu tijd en stond opmerken:
'k Moet steeds bezich zijn, dat Gy
Nooit vind dat ik ledig zy.
VIII.
Op dat werken volgt het rusten:
| |
[pagina 291]
| |
Op de rust het werken weêr,
Tot de dienst van onze Heer,
Met vernieuwde kracht en lusten,
In de dag der eeuwigheid,
Daar men nimmer nacht verbeid.
IX.
't Is nu dag; 't past dat mijn handel
Nacht en duisternis verzaak':
Dat ik nucht'ren ben, en waak':
't Past nu dat mijn gantsche wandel
Zy als van een Kind van 't Licht,
Altijd voor Gods aangezicht.
X.
Leev' ik onder duisterlingen,
Onder kind'ren van de nacht,
By een krom verdraait geslacht:
Sterker moet mijn licht doordringen,
En zo schijnen meer en meer,
Dat het strekk' tot Vaders eer.
XI.
Laat derhalven doch uw straalen,
Zonne der gerechtigheid,
Die genezing van u spreid,
Innig in mijn ziele daalen:
Morgen-Ster, ga op in my,
Dat ik licht in u meê zy.
XII.
Dat uw Geest my leid' en leere,
Na den regel van uw woord:
'k Ga van licht tot licht dan voort.
'k Zal my nimmermeer dan keeren
Van het recht' en enge pad
't Welk ons brengt ter Hemel-stad.
| |
[pagina 292]
| |
XIII.
'k Wil tot mijn beroep nu treden,
Om in 's aanschijns zweet mijn brood
't Eeten, zo Gy eens gebood:
Geev my weêr mijn nooddruft heden,
En vernoegen met mijn deel,
't Zy het weinig is, of veel.
XIV.
Voorder mijner handen werken:
Zegen Heer al mijn bedrijv,
Dat het in uw gunst beklijv'.
Laat doch uw genâ my sterken.
Willen, werken, geev het al,
Dat het aan U welgevall'.
XV.
Laat uw Eng'len my zo draagen
Dat mijn mond, of hand, of voet,
Aanstoot, strik, noch kuil ontmoet:
Dat ik vry blijf van de plaagen,
Die my anders onverwacht
Treffen zouden eer ik 't dacht.
XVI.
Laat geen zonden my verrassen;
Hoed my, Heer, voorschaad en schand;
Vat my met de rechter-hand:
Laat uw Zoon mijn schuld afwassen,
Dat ze tusschen U en my
Nimmermeer een scheids-muur zy.
XVII.
'k Zal dan dezen dag beleven
Als een dag van Zaligheid,
Onder u getrouw geleid',
'k Zal U dank en eere geven,
Zo Gy, HEERE, waardig zijt,
Deze dag en alle tijd.
| |
[pagina 293]
| |
XVIII.
't Geen ik heb voor my gebeden,
Laat dat ook geschonken zijn
Aan al d'uwen, en de mijn':
Want wy zijn malkanders leden.
Stort alom uw zegen: ja
Gun mijn vyand zelf genâ.
XIX.
Die Gy 't roer van Land of Kerke
Hebt gegeven in de hand,
Ider na zijn Ampt en stand;
Laat uw Geest hen zo bewerken,
Dat ons heil gestadig groey',
En in vaste welstand bloey'.
XX.
Bouw doch Zions schoone muuren:
Breek de Poorten van de Hel:
Babels spitzen nedervel:
Laat u Kerk het al verduuren
Wat met herte, mond of hand,
Tegen uwe Schaar zich kant.
XXI.
Doet het bloedig zwaard opsteeken:
Water, honger, pest en brand
Weer' van Huis, en Stad, en Land:
En wat meer ons mogt ontbreeken,
Bidden wy U al te zaam
Om Uw Zoons wil, in zijn Naam.
AMEN! |
|