Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijStemme: Saraband, pag. 187. Of: Psalm 110.
I.
O ziel, trek uit de schoenen van uw voeten:
De plaats waar op gy staat is heilig land.
O schik u recht om uwen God 't ontmoeten,
En uit zijn hand t'ontfangen 't Liefde-pand.
II.
Gy zult nu tot des Konings Tafel treden:
Let op 't gelaat des Heerschers en zijn spijz'.
Vergrijp u niet hier eischt men Bruiloft-kleeden,
| |
[pagina 277]
| |
En niet slechts 't doen, maar meest de rechte wijz.
III.
De Gastheer zelf beschouwt zijn Dis-genoten
Met zijn door-rein en hert-beproevend oog.
Rampzal'ge gast die buiten word gestoten!
Nooit was'er schijn die deze toets bedroog.
IV.
Proev zelf, ô God! mijn hert: ken mijn gedachten:
En maak my aan my zelven recht bekent:
'k Ben dan bequaam mijn plicht zo te betrachten,
Dat Gy in gunst uw aanschijn tot my wend.
V.
Gy wilt van al, die tot U nad'ren, Heere,
Geheiligt zijn; of heiligt U daar aan
Door wraak-bewijs. Ach dat ik dit recht leere,
Dat tegens my uw toorn niet op mag gaan!
VI.
De Heiligheid is cierlijk aan uw Wooning:
De Heiligheid is 't merk van Jesu schaar:
De Heiligheid krijgt Heerlijkheids belooning:
En zonder die ziet niemand God hier naar.
VII.
Heer! kom ik tot uw heil'ge zegel-panden,
Gelijk 't betaamt, met een geheiligt hert,
Met heil'ge mond, met oogen, voeten, handen;
Dan is 't dat Gy van my geheiligt werd.
VIII.
O heil'ge God, Gy moet ons heilig maaken.
Ach! heilig doch my zelf geheel en al:
'k Zal tot uw dis in heil'ge pronk dan naaken;
Zo dat ik aan de Koning welgevall'.
|
|