Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijToon: Gavotte d'Anjou.
I.
ADams Oofts verboden bet
Doet dat elk in 's aanschijns zweet
't Daagelijks brood met kommer eet.
't Is een vloek dat d'aarde
Doorn en distels baarde:
Nu moet elk, zo God gebood,
Werken om zijn eigen brood.
II.
Maar het ziel-brood kost vry meer:
't Bloedig zweet van onzen Heer,
Dat van 't worst'lend Lichaam neêr
Stroom-wijz is gelopen,
En in 't stof gedropen,
Ja zijn zielen-arrebeid
| |
[pagina 274]
| |
Is daar aan te kost geleid.
III.
Zonden vloek-vrucht wierd zijn kroon:
Welkers prikkels, ach wat hoon!
Griefden 't hooft van Godes Zoon.
Die de schult heeft moeten
Aan de kruis-boom boeten,
En de vloek van 't aardrijk nam
Die door Adam op ons quam.
IV.
Doch dit Brood ter zielen-spijz
Krijgt men op de lichtste wijz:
Jesus wil noch gelt noch prijs;
't Kost van onze zijde
Werk, verdienst', noch lijden:
Wijl Hy 't dierbaar Hemel-brood
Aan wie wil om niet aanbood.
V.
Kom maar hong'rig tot Hem gaan:
Heb de mond slechts opgedaan:
Neem het uit zijn handen aan;
Dat u uit genaade
't Hemel-man verzaade,
Waar van wie gegeten heeft
Nimmer sterft, maar eeuwig leeft.
VI.
Geef my, Heer! dit brood altijd,
Dat van sterven my bevrijd:
't Geen Gy, Heiland, zelve zijt:
Op dat hert en tonge
Uwen lof steeds zonge:
En mijn ziel, van vet en smeer
Dronken, leeft dan tot uw eer.
|
|