Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijStemme: Ach Heere, Davids Zoon, &c. Of; Si l'amour quelque jour pretendoit vous surprendre.
I.
GIng honigs zoetigheid uit Simsons dooden sterken:
Men kan 't in Judas Leeuw niet min
| |
[pagina 271]
| |
bewaarheid merken.
Die sterke Levens-Vorst, die 't leven geeft en is,
Nood tot zijn doode Lijk als tot een vollen dis.
II.
De wereld walge van dien dooden, met versmaaden:
't Gelove kan zich daar met ziel-banket verzaden.
Dit 's Blijde-boodschaps merg, het tegenbeeld en grond
Van 't offer-slachten in 't omschaduwde verbond.
III.
Maar dit 's geen spijz' voor leeuw, voor wolf, of vuile honden:
Laat die op 's werelds kreng gaan aazen: heil'ge monden
Van Hemel-arenden zijn maar hier toe bequaam,
En waar dit Lichaam is daar komen zy te zaam.
IV.
Die scherp-geoogde schaar bespeurt die spijz' van verre.
Zy vliegt hoog hemel-waards, zelf boven zon en sterren.
Zy nest'len in de kloov der Heil-rots, die hen hoed
Voor ramp; terwijl dat heir beoorlogt 't slang-gebroed.
V.
Laat d'oudheid beuz'len van des Arends jeugd-verjaren
't Is wisse waarheid in deez' Hemel-adelaaren:
Zy wiss'len 't oud met nieuw door versche jeugd' en kracht
't Is alles nieuw, en 't oud en word niet meer gedacht.
| |
[pagina 272]
| |
VI.
O 't zijn deez' Arenden die tot dit Lichaam komen
Met snelle vlucht, zo ras zijn reuk maar word vernomen
Meer dan een Arend om zijn prooi te rooven spoed:
Niets wederhoud hen van 't zo zeer gewenschte goed.
VII.
O zalig' Arenden, die met geswinde vlerken
Opsteig'ren na om hoog, door d' ondermaansche zwerken
Tot daar 't geloof, maar noch geen oog hier ooit en ziet,
En zo dit doode lijk in kracht en vrucht geniet.
VIII.
Dit doode Lichaam kan 't zoest zielen-voedzel geven.
't Is 't vleesch, dat Godes Zoon zelf gaf voor 's werelds leven.
O liefelijke spijz! ô zaal'ge die hier van
Tot eeuwig heil en vreugd verzadigt worden kan!
IX.
Zou zulk een Arend niet na 't doode Lichaam trachten!
O zonder deze spijz moet 't hong'rig hert versmachten.
Dit 's meer dan Eng'len brood; 't is spijz die nooit verderft.
Wie hier maar eens van eet en hongert nooit, of sterft.
X.
't Is waar nu is geen Lijk van Jesus meer voor handen:
Maar zoek Hem zo in 't Woord en dierb're zegel-panden
De vruchten van zijn dood verschaft Hy, nu Hy leeft,
Aan die gelovend, met zijn dood gemeenschap heeft.
XI.
Laat zulk een kracht, Heer! uit uw doode Lichaam vloeyen,
Die my een Arend maak', en langs zo meer doe groeyen.
| |
[pagina 273]
| |
Dan is my uwen reuk ten leven, en ik smaak'
In uw genieting steeds een heilzaam ziels-vermaak.
|
|