Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijStemme: Courante la Reine.
I.
'k EN quam in 't wereld-rond
Niet, om in aardsche lusten
Daar leuy te rusten:
Maar in een perk
Daar strijd en moeit' ons
| |
[pagina 251]
| |
schaft gestadig werk.
'k Wierd op een Loop-baan straks geleid
Wiens eind-paal is 't begin der eeuwigheid.
Wie hier zijn plichten
Kan wel verrichten
Is een kroon bereid.
II.
Die weg is Christus zelf,
Met wijdend bloed bedropen:
Nu yder open:
En 's Heeren Wet,
Die Hy ten richtsnoer onzes wandels zet.
't Geloov is 't, en godzaligheid
Waar door die dubb'le weg word afgeleid.
De Kroon is 't leven,
't Geen Hy zal geven
Aan volstandigheid.
III.
O zaal'ge Zegekroon
Aan 's Loops-perk eind gehangen,
Dien zal ontfangen
Wie tot aan 't end
De voorgestelde Hemel-baan volrend!
Al kost het arbeid, zweet, ja bloed;
't Word dubbel over door die loon vergoed:
Zo schoon, zo heerlijk,
Zo onwaardeerlijk,
| |
[pagina 252]
| |
Die al 't leed verzoet.
IV.
En dit is hier wat groots!
Al loopt men met malkander
Dat d' een door d' ander
(Hoe ver ook voor)
't Gemeene Heil, die Prijs-kroon, niet verloor.
Elk grijpt daar na, en krijgt ze wis,
Wie maar een looper in die Loop-baan is:
Elk onverhindert,
En onvermindert:
Niemand tast hier mis.
V.
d'Onzijdige Rechter zal
Na 't heilig recht de Prijzen
Aan elk toewijzen
Wie die heeft behaalt:
Waar in Hy nooit belet en word, of dwaalt.
Men loopt dan op 't onzeker niet,
Wijl elk de vrucht zijns arbeids voor hem ziet.
Niets kan verdoven,
Niets kan ontroven,
't Geen ons Jesus bied.
VI.
Die Heiland liep ons voor:
't Past ons hem na te trappen
In zijne stappen.
Zo word die kroon,
Die hy verdient heeft, ons genade-loon.
't Is waar, by ons is wil noch macht:
Hy schenkt die beid', en geeft den moeden kracht;
Zo dat z' opvaaren
Als Adelaaren,
Wie dien Heer verwacht.
| |
[pagina 253]
| |
VII.
Heer! leid m' op 't effen land:
Bevestig Gy mijn schreeden,
En doe my treden
Op 't rechte pad.
Indien ik vall', of stoot', of struikel'; vat
My by de hand, en recht my weêr;
Dat ik nooit deinz', of toev', of af en keer'.
Niets zal my schaaden
Zo 'k uw genade
Maar slechts niet ontbeer'.
VIII.
Zo 't vleesch hier doornen vind;
Is weg en poort zo enge;
Is d'arbeid strenge;
De will'ge geest
Staat voor geen moeit' noch hinderpaal bevreest.
Is weêrstand groot, is moeite zuur:
't En weegt die kroon niet op, 't is kort van duur
't Mag and're weeren:
Niets zal my keeren:
'k Steuit voor bend noch muur.
IX.
Vrijd my van zonden-last:
Laat, Heer! geen duivels laagen
Mijn loop vertraagen;
Dat wereld my
Door lok-aas noch door aanstoot hinder zy.
Hier dient het al gemijd, verzaakt,
Wat onbequaam of traag ter loop-strijd maakt.
Wat baat begonnen?
Nooit heeft gewonnen
Wie aan 't eind niet raakt.
| |
[pagina 254]
| |
X.
Mijn perk paal is na by:
De Rechter reeds gezeten.
'k Wil 't al vergeten
Wat 'k achter laat:
Ik spoed' en rekhalz' na dat voor my staat.
Geev, Heer! hoe 'k 't einde nader zag,
Dat ik mijn loop zo veel verdubb'len mag;
Tot ik eer lange
De Kroon ontfange
In die groote dag.
XI.
Gelukkig die dien loop,
Ten end toe heeft volloopen,
En die voor hoopen
't Bezit geniet:
Die 't Lam nu volgt aan 's Levens water-vliet.
Hoe praalt die met een zege-palm!
Hoe juicht die met een halelujah-galm!
Hoe laat die hooren
Met d'Engl'e-chooren
d'Overwinning-Psalm.
XII.
'k Houd, Heer, my vergewist:
't Goed dat G' in my gingt werken
Zult Gy versterken
Door uwe kracht,
Zo dat het word ten zalig end gebracht.
'k Roem niet in my, maar in den Heer:
Niet my, niet my, maar uwen Naam zy d'eer
Dat hert en tonge
Uw lof steeds zonge
Was mijn ziels begeer.
|
|