Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– Auteursrechtvrij
[pagina 255]
| |
Toon: Grand Boure.
I.
DE vast-gegronde Hemel-stad
Komt voor aan yder mensch
Zo schoon, en zo begeerlijk, dat
Elks aangebooren wensch
Is dat hy Salems-Borger waar',
En was meê gaarne daar:
Want yder een heeft zin
In 't zalig zijn; ja beeld zich dat wis in.
II.
Maar 't is een over-nauwe baan,
En enge poort, waar door
Men opwaards moet ten hemel gaan:
Men vind en houd dat spoor
Zeer weinig; 't is vol zwaare moeit',
| |
[pagina 256]
| |
Van doornen overgroeit,
Vol aanstoot, vol van strijd;
Zo dat een Hemel-reizer zeer veel lijd.
III.
Bedrieg u niet, ô yd'le schaar,
Die 't breede pad inslaat,
Als of uw weg de beste waar';
T'wijl gy ter hellen gaat.
O maak geen quaade rekening:
Dit 's voor een wereldling
Geen open-staande poort:
Die raakt op zulk een nauwe weg niet voort.
IV.
Meent gy dat u, ô gierigaard,
Die deur is opgestelt?
O neen: gy zijt te zeer bezwaart
Met aardsche zorg en geld:
Dat bultig pak drukt u ter neêr.
Een hemel drong veel eer
Door 't nauwe naalden-oog.
Met zulk een last kan niemand na om hoog.
V.
Meent gy, ô dief, door list of kracht
Te raaken in die Stad?
O neen: men houd te goede wacht.
Nooit steelt gy hemel-schat.
Gy sluipt of breekt nooit door die poort:
Ver is hier roof en moord:
Gy komt hier dan nooit in:
Dus stelt den Hemel meê vry uit uw zin.
VI.
Meent gy, ô dronkaard, dat gy deel
Kond hebben in die Stad?
Uw herssens zuiz'len al te veel,
| |
[pagina 257]
| |
Dan dat gy 't enge pad
Zoud rooijen: ja gy zwikt en zwaait,
Uw gang is gantsch verdraait;
Gy loopt de poort heel mis,
Daar 't zwelgers rot ook uitgesloten is.
VII.
Hovaardige, vol ydelheid,
Die prachtig pronkt en praalt,
Meent gy, dat 't pad u open leit?
Gy zijt wel wijd verdwaalt.
Uw krullen, strikken en getooi
Dat is geen Hemel-mooi,
't Geen op die weg ons past:
't Verwert en hecht maar in de doornen vast.
VIII.
Hoegmoedige, vol trotze waan,
Die u zoo groots verheft,
Denk niet dat gy de Hemel-Baan
In die gesteltheid treft.
Gy zwelt te dik op van die wind,
Dan dat gy doorgang vind:
't Hooft is te hoog en stijf,
En buigt niet. Dat dan zulk een buiten blijv'.
IX.
Gy vloeker, en gy lasteraar
Van mede-mensch of God,
En gy, heillooze leugenaar,
En die het goed bespot;
Men kent u aan uw Sibboleth.
Uw deel is meê gezet
By d'and'ren altemaal,
Daar buiten: want gy spreekt geen Kanaans taal.
| |
[pagina 258]
| |
X.
Wellustig mensch en gulzigaard,
Beloov uw zelf niet meer:
Uw hert is ook te zeer bezwaart
Met vadzig vet en smeer.
O zulk een overlaaden maag
Maakt loom, en luy, en traag.
Die mesting van het vleis
Doet onbequaam zijn tot de Hemel-reis.
XI.
Hoereerder, die u met een hoer
Vereent hebt en verzelt,
Denk niet dat ymand beter voer
Die 't zo heeft aangestelt.
O dat gezelschap is niet goed.
Wie daar zich by geeft moet
Met d'honden buiten staan,
En zal in 't rein Jerusalem nooit gaan.
XII.
Verwaant deugd-veinzend huichelaar,
Met uw verniste grijns,
Meent gy dat uiterlijk gebaar,
Of wat gemaakte schijns,
Daar werd voor gangb're munt geacht,
Een wolf in schaapen vacht
Kent God in 't hert te wel,
En stelt hun deel in 't onderst van de hel.
XIII.
Gy alle zonder onderscheid
Die leugen lieft of doet,
Gy slaaf van ongerechtigheid,
Die lichaam en gemoed
Onrein hebt, gy en kond niet door,
Maar blijft al 't zamen voor
| |
[pagina 259]
| |
Des hemels weg en poort
En draaft ten afgrond heen, daar gy behoort.
XIV.
Vraagt gy wat Reiser hier dan past?
Wat wand'laar God behaagt?
't Is hy die aflegt allen last
En Jesu kruis na draagt:
't Is hy die strijd om in te gaan,
En mijd de breede baan:
Die 't woord volgt, als zijn licht,
En altoos voort zijn gang na boven richt.
XV.
Geev, Heer! dat ik doch meê behoor'
Tot 't kleine hoopje dat
Te recht bewandelt 't Hemel-spoor:
Bestier my zelf, en vat
My by de hand, en zo ik dwaal,
Deinz', struikel, hijg of draal,
Of neêrgevallen leg,
Breng my te recht, proef, ken, genees mijn weg.
XVI.
Schoon dan verleiding of geweld
Veel' afschrikt of bekoort;
Ik ga dan, als een Hemel-held,
Door d'enge weg en poort.
Zijt Gy mijn Zon en Beukelaar
In 't donker en gevaar,
'k Zal door uw scherm en schijn
Tot troost en heil verlicht en veilig zijn.
|
|