Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijToon: Gavotte à la fronte.
I.
HIer is nu de Heil-fontein,
Die het zonden-vuil maakt rein
Door haar zuiverende stroomen.
Kleeft de smet al diep en vast,
Daad'lijk word ze weggenomen,
Als men z' in
| |
[pagina 204]
| |
die wat'ren wast.
II.
Op, ô ziel! waar toeft gy nu?
Kom nu herwaards, dompel u
In die kristallijne plassen:
Aan u is niet eene plaats
Die niet noodig dient gewassen;
Wijl ze vuil is en melaats.
III.
Bloedig-vuil zijt gy gebaart:
En van doe af dat gy waart
Is Gods Beeld bemorst, geschonden;
En de vlek steeds meer gemaakt:
Ja 't is onrein door uw zonden
Al wat gy maar aan en raakt.
IV.
't Is een walgelijke vuilt'
Die in uwen Boezem schuilt:
Onrein zijn uw hert en daaden,
Want gy hebt zo langen tijd
Dikken slijk op u geladen,
Dat gy gantsch bemoddert zijt.
V.
Zeep, Salpeter noch Jordaan,
Kan dien drek nooit af doen gaan,
Abana noch Pharpars vloeden;
Ja geen overstorte zee
Kan u wasschen van uw Bloed, en
Zuiv'ren zelf de minste steê.
VI.
Als gy u dus vuil beziet,
Schrikt gy voor u zelven niet?
Zouden wel Gods zuiver' oogen
| |
[pagina 205]
| |
Konnen zien dat zonden-quaad?
Zoud gy in zijn Hemel mogen,
Daar niet onreins in en gaat.
VII.
Duik dan in die Wasch-steê neêr:
't Is het Bloed-bad van uw Heer,
(Niets en zal u dat beletten)
't Geen al even zuiver blijft
Schoon g'er ingaat: en uw smetten,
Of die bloed-rood zijn, verdrijft.
VIII.
Dompel dan in die Fontein,
Spoel u in die wat'ren rein,
Kom u in die vloeden baden;
Gy zult rein zijn als de zon:
Ja kom, wasch ook uw gewaaden
Wit in deze Salems-bron.
IX.
Jesu Christe, Godes Zoon,
Ei kom, wasch Gy zelf my schoon:
Niet slechts voeten, hooft en handen,
Maar 't heel lichaam en de ziel
Van die vuile zonden-schanden;
Op dat ik u wel geviel.
X.
'k Kom dan uit die Wasch-steê meê
Als 't geschoren wollig vee,
Rijk in vruchten voort te brengen.
Purper-rood en karmozijn
Zal, zo ras Gy 't komt besprengen,
Wit als sneeuw of wolle zijn.
|
|