Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– Auteursrechtvrij
[pagina 190]
| |
Stemme: Iets moet ik u, Laura, vragen. Of; Waarom zoud' ik met vermaken. Of; Vous faites bien la finette.
I.
ALbesittend' lichten Vader,
Onuitputb're volheids Ader,
Die, als 't hoogste Goed, ook zijt
Mededeelzaam: laat de stroomen
Van uw gunst ook op my komen,
Zo als Gy uw volk verblijd.
II.
'k Ben nooddruftig en elendig:
Maar uw schatten zijn onendig,
Bron van algenoegzaamheid.
'k Heb genoeg aan uw genade
Tot mijn heil, en tegen 't quaade:
Wijl die nooit van d'uwe scheid.
III.
Dooden hond Gy, Heer! verwekken,
Vuilen wasschen, naakten dekken:
Gy zijt Licht in duisternis:
Gy kont kranken straks genezen:
| |
[pagina 191]
| |
Armen kont Gy rijkdom wezen:
Mits u niets te wonder is.
IV.
Gy kont zonden-schult vergeven:
Doemelingen schenkt Gy 't leven:
Vleessig maakt Gy 't steenen hert:
Hellewichten hemelingen.
Zalige veranderingen,
Daar Gy door verheerlijkt werd!
V.
Heer! dit heeft mijn ziel ook noodig:
Z'is gebrekig, macht'loos, doodig,
Ledig, 'k heb niet goeds in my:
'k Honger', dorst', verga en sterve,
Zo ik uw genâ moet derven.
O dat die my alles zy.
VI.
'k Heb verdienst, noch prijs, noch waarde
Die uw goed'ren evenaarde:
'k Ben een nietig aarden vat:
'k Wil uit gunst, om niet, ontfangen,
Voor genaê genaad' erlangen.
Kom vervul my met uw schat.
VII.
Zijn 't niet hongerige zielen,
Heer, die aan uw oog gevielen?
Worden leed'ge niet vervult?
Zijn 't wel rijke, volle, zatte,
Die Gy met uw zaal'ge schatten
Gunstig overlaaden zult?
VIII.
't Is 't verkneust en angstig herte,
't Geen verquijnt van zonden-smerte,
Waar in Gy uw oli stort:
't Zijn die droevig zijn en treuren
Daar uw troost aan zal gebeuren:
| |
[pagina 192]
| |
Zondaar is die zalig word.
IX.
Ben ik heel vermant van 't quade;
't Is meer eer voor uw genade,
Die ook licht van duister maakt.
't Is roem-ruchter voor uw deugden,
Ruimer dank-stof, grooter vreugde,
Als zo een uw goedheid smaakt.
X.
Zo ik U door iets beledig';
Neem dat van my, maak my ledig
Van wat vrucht'loos plaats beslaat:
Vorm my, schik my, buig my, leer my,
Overreed en overheer my:
Leid my door uw hand en raad.
XI.
Ik ben leem, Gy pottebakker.
Hoe Gy 't maakt, wie wedersprak'er?
't uw is 't: doet wat U gevalt.
Doet my zo uw maakzel blijken,
Dat ik mag uw Beeld gelijken
Door veranderde gestalt'.
|
|