Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– Auteursrechtvrij
[pagina 144]
| |
Stemme: Psalm 129.
I.
O Middelaar van Gods Genâ-verbond,
Gy deed en leed 't geen 's Vaders toorn bevredigt:
't Welk Gy, als God en Mensch, volvoeren kons
Dus word Gods Vriend die eerst Hem had beledigt.
II.
Gy zoent de zond, en sloopt de Middel-muur:
Gy stelt het pad na 't Heiligdom ons open:
Gy lescht de gloed van Rechters gramschap-vuur.
O zalig die tot deez' Altaar mag loopen!
III.
Gy bied my ook uw Bloed en Voorbeê aan:
Gy wilt my met uw Heil-gewaad bekleden.
O trek my zelf! dan zal ik tot u gaan:
En maak my door uw Geest een van uw leden.
IV.
Bedwing wat noch vyandig is in my:
En regel zo mijn wensch, bedrijf en poogen,
Dat alles u recht onderdanig zy;
En dat uw Vreê my gantsch beheerschen moge.
V.
'k En schroom dan niet voor 's Vaders Rechter-throon;
Mits daar uw Bloed een weg heen ingewijd heeft:
'k Steun veilig op de Voorspraak van Gods Zoon,
Die van de schuld en straf zijn Volk bevrijd heeft.
| |
[pagina 145]
| |
VI.
Word ik Gods vriend en dierb're gunstgenoot
Door tusschenkomst van uw bemiddelinge;
Wie kent al 't heil dat uit die vreê ontsproot?
Wat tonge kan U dank na waarde zingen?
VII.
Dat alles dan vry blaak' in oorlogs-vlam:
Geen Schepzel zal mijn vreê met U verstooren.
En wat my ook na 't Lichaam overquam,
Doet in mijn Ziel een woord van Vrede hooren.
|
|