Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijStemme: Folâtre Amour faut il que ta pensée.
I.
GEzalfde Gods, tot hulding overgoten
Met d' Oly van Gods geest gants zonder maat.
Uw zalving vloeit ook op uw meêgenooten,
En geeft hen deel aan uw hoogwaarde staat.
II.
Hoe lieflijk is de reuk van uwe zalve!
Uw naam, als uitgegoten olij, treckt
De Maagden-min: en spreid zich allent' halve
Zo verr 't begrijp der aardekring zich strekt.
| |
[pagina 143]
| |
III.
O zalig die een drupjen mag genieten!
Aaron hou zijn heilig' Olij-kruik:
'k Laat 't Brassers rot hun schedel overgieten
Tot geur en glans met dierbaar Balsem-puik.
IV.
Uw olij kan het innigst' merg doordrinken:
Niets is'er dat die Balsem niet geneest:
Zy doet de ziel, en niet slechts 't aanzicht, blinken
Voor God en mensch: en zy verheugt den geest.
V.
Die zalving maakt ons Priesters en Propheeten,
Ja Koningen, geschikt ten Hemel-throon:
Die geeft ons recht om Christenen te heeten,
Als meê gezalft na 't voorbeeld van Gods Zoon.
VI.
Heer! laat op my doch ook een straaltje leken;
Dat ik in naam en daad een Christen zy:
(Ik acht dat meer als duisend olij-beeken)
En legt Gy dus uw heerlijkheid op my!
VII.
Geev dat ik my mijn staat mag waardig dragen,
Naar ampt en pligt; en zo mijn Hooft gelijk'.
Dat doende, zal ik U en Hem behagen:
En 'k heb dan van mijn zalving zeker blijk.
VIII.
Hoe kost'lijk zal ik dan zijn in uw oogen,
Als Gy uw Naam en Zegel op my prent!
Wat schepzel zou doch Gods gezalfden mogen
Beledigen, dien Gy voor d' uwe kent?
|
|