Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– Auteursrechtvrij
[pagina 90]
| |
Toon: Hoe wonder is de Min.
I.
O Lievens-waarde Heer!
Mijn wensch en ziels-begeer!
Wat in U is
Verdient te zijn bemint;
Vermits de ziel het alles in U vind.
Hoe lief'lijk, blank en rood,
Komt Gy ons voor in leven en in dood!
Hoe schoon in wellust zijt g', ô Liefde!
Wat de wereld gaf
Is hier by drek en draf.
II.
't Zy hoe men U beoogt,
Vernedert of verhoogt,
't Zy in uw krib;
Aan 't Kruis, of op uw throon,
Gy zijt veel meer dan menschen kind'ren schoon
God-mensch, en Middelaar,
Ach dat ik gantsch in U versmolten waar',
Ach dat dit liefde-vuur nooit flaauwe,
Maar gestadig gloey',
Ja meer en meerder groey'!
III.
Mijn volle herten-lust:
Vind maar in U haar rust.
Ik wensch en tracht
Na uw vereeniging
Met ziele-dorst, dies ik van vreugd' opspring
Als 'k U geniet, en mag
| |
[pagina 91]
| |
In U verlusten tot verzading. Ach!
Dit 's allerhoogst van mijn begeerte.
'k Wensch en zoek ook weêr
Alleen Uw dienst en eer.
IV.
De Satan heeft verblind
Al wien U niet bemint.
Vervloeking zy
Die, ja Maranatha:
Maar uw oprechte Lievers zy genâ!
Wijk, and're liefd, uit 't hert,
Dat Jesus daar alleen gehuisvest werd:
Ik kan, ik mag mijn liefd' niet deelen,
Hem komt die alleen,
'k En wil ook anders geen.
V.
Geev, Heer! dat ik steeds zie
Des Konings schoonheid, die
De Maagden-rei
Tot zijne liefde trekt:
En dat uw Geest 't geloof gestadig wekt.
O gun my dat ik smaak'
In U en uw liefd het Ziel-vermaak
Dat gy in uwe Binnen-kamers
En uw Wijn-huis schenkt,
Daar g'uwe Bruid meê drenkt.
VI.
Mijn Jesu lief, uw min
Heeft hier maar slegts begin;
Maar boven zal
Die eeuwig zijn volmaakt
Daar uwe liefd' in d'Hemelingen blaakt.
Wanneer zal ik u daar
Volkomen lieven met de zaal'ge Schaar,
| |
[pagina 92]
| |
Die u steeds lieven, leven, loven,
Daar men zonder end
Uw liefd met dank erkent!
|
|