Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijStemme: Jesu, du mein Liebstes Leben. Of: La Beauté la plus Sevêre.
I.
ZOetste Jesu, liefste Leven,
Waarde Zielen-Bruidegom,
Die u hebt aan 't Kruis gegeven
Voor uw volk en eigendom;
Jesu heil- en vreugde-bronne;
Jesu Hoop' en schat en Loon,
Mijn Verlosser, Pronk en Kroon,
Herder, Koning, Licht en Zonne:
Ach, hoe
| |
[pagina 86]
| |
breng ik zo 't behoort
Uwen lof, Heer Jesu, voort!
II.
O Gy wonder-schoone Wezen!
Glans der heerlijkheid! Gy zijt
Van den Vader uitgelezen
Tot een Heiland in der tijd.
'k Moet met schaamt' en druk betuigen
Dat ik ben een snoode Knecht;
Die tot 't Heilig, Goed en Recht,
Zonder u my niet kan buigen.
Heer, ik blijve boos ontaard,
Zo uw Geest my niet herbaart.
III.
Kom, ô Licht en Troost der volken,
Kom mijn Liefste, sterk my drâ:
Drijv doch duist're zonden-wolken
Van uw aanschijn, uit genâ.
Laat uw hitte my doen gloeyen.
God! mijn hert is reeds bereid:
Kom doch met uw zoetigheid
Lijf en ziele bei besproeyen.
Schiet op my uw flonker-straal,
Dat ik niet in 't donker dwaal.
IV.
Kom, mijn Liefste, laat my schouwen
Uw gestalt', zo zeer gewenscht,
Schooner als de schoonste vrouwen,
Altijd jong en nooit verslenst.
Kom gy Opper-arts der zieken!
| |
[pagina 87]
| |
Kom, ô Menschen-hoeder! Och,
Sarons Roos, ei laat my doch
Uwen Zielen-Balsem rieken!
O mijn Leven, draalt doch niet,
Dat ik u, mijn wensch, geniet!
V.
Als uw oogen vriend'lijk blikken,
Liefste Zielen-schat, mijn Al,
't Zal mijn geest in my verquikken:
Als my in uw Wijn-huis zal
Zulk een blijdschap zijn geschonken
Die zo zonder weêrgâ smaakt.
Ach wat zoete min-gloed blaakt
Met onleschb're liefde-vonken!
Dies mijn ziel in u altijd
Zich in heil of ramp verblijd.
VI.
Geev, Heer! dat ik in dit leven
Als een vruchtb're rank doen moet,
U mag inge-ent aankleven:
'k schat dat voor mijn beste goed,
Hooger dan Robijn-waardije,
Dierder als het goude zand,
Schooner dan de Diamant,
Zo gezocht ter hovaardije,
Beter dan der Paarlen schijn,
Of ze noch zo kost'lijk zijn.
VII.
O gy Lust hof van verblijden,
Daar mijn ziel met smert na zucht!
Sterke Troost in al mijn lijden!
O gy frissche Levens-vrucht!
Hemels Brood dat neêr quaamt daalen,
Wat zijt gy 't gehemelt' zoet!
O mijn liefste schat! ik moet
| |
[pagina 88]
| |
U in wellust eens onthaalen.
Ach! een kus maar van uw mond
Maakt het min-ziek hert gezond.
VIII.
Heer, ik bid u, laat doch blijken
Dat gy spreeken wilt in my.
's Werelds tover-zang bezwijke,
En verstomme. Glinstert Gy
Dat ik straks my tot u keere,
En uw Woord, die ed'le schat,
Huisvest in mijn herten-vat.
Dat my uwe waarheid leere
Hoe ik, zond-en laster-vry,
U, mijn God gevallig zy.
IX.
Lief'lijk is uw ed'le wooning,
Vol genaad' en Hemel-goed,
Daar gy schenkt, ô Salems Koning!
Uwe zoete liefde-gloed.
Ziet, ô God! mijn ziel begeeren
Dat ze vroylijk moge staan,
En verlicht haar oogen slaan
Op mijn Heilands triumferen.
Lijf en ziel zijn bei verblijd
Dat gy Overwinnaar zijt.
X.
Wel die menschen, die zo loven
Uwe weldaad t'aller tijd:
En die door uw arm van boven
Van den vyand zijn bevrijd:
Die U schild en sterkte noemen:
Die hun leven staag in rust
Leiden, en met deugd en lust,
Dat men moet hun werken roemen.
| |
[pagina 89]
| |
Christen, heb je zo gedaan,
O dan treed je 's Hemels baan.
XI.
Dit heeft ons uw liefd gegeven,
Jesu, Gods beminde Zoon,
Die heeft u om laag gedreven
Van uw hooge Hemel-throon.
O hoe dierbaar is uw lijden!
O hoe heilig is uw woord!
Dat ons leid ter Hemel-poort,
Daar w' ons weiden met verblijden,
Daar der Hemel-Borgers schaar
Neemt uw dienst gestadig waar.
XII.
Doet de hooge Poorten open;
Dempt wat zich hier tegen stelt;
Komt doch met geluk-wensch loopen:
Ziet, daar komt dien Hemel-held!
Ziet, daar komt Hy ingetogen,
Als een Eeren-koning placht,
Die dan vyand door zijn macht
Heeft verwonnen! Yders poogen
Zy te prijzen onzen God,
God, den Heere Zebaoth.
XIII.
Hoe gelooft en hoog geprezen
Zy uw groote Naam, ô Heer!
Heerlijk moet uw Rijke wezen,
Ons tot Heil; en U tot Eer.
Gy zijt die ons hebt gegeven
Ziel en Lijf, en Eer en Goed,
En die door uw Eng'len hoed'
Heden noch beschermt ons leven.
Dank zy U tot aller tijd,
Wijl gy, Heer, zo vriend'lijk zijt.
|
|