Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijToon: Psalm 100. Of: Jesu die uw's gedachtig is.
I.
JEsu gedachtenis is zoet,
Geeft waare blijdschap aan 't gemoed:
Maar boven alle zoetigheid
Is zoet zijn tegenwoordigheid.
| |
[pagina 78]
| |
II.
Geen zoeter zang-stof streelt het oor;
Geen liever maar' ontfangt 't gehoor;
Niets word gedacht zo lief, zo schoon
En zoet als Jesus Godes Zoon.
III.
ô Hope van wie zich bekeert,
Hoe mild zijt g' aan die u begeert!
Hoe goed aan die u zoeken gaat!
Maar wat aan die g' u vinden laat?
IV.
ô Jesu, herten-zoetheids Bron,
Fonteyn des levens, Zielen-zon,
Die alle vreugd te boven gaat,
En zielen-wensch alleen verzaad.
V.
Geen tong heeft om te zeggen macht,
Geen pen om uit te drukken kracht,
Slechts kan geloven die 't bevind
Wat 't is dat iemand Jesum mint.
VI.
'k Zoek op mijn bed Hem met de Bruid;
T'wijl ik mijn Herte kamer sluit:
Zo in 't geheim als openbaar,
Neemt hem mijn liefde naarstig waar.
VII.
'k Zal met Maria voor den dag
Gaan Jesum zoeken daar hy lag,
Met ziel-gekerm, en smert-vertoog
Doch met 't gemoed, niet met het oog.
VIII.
'k Zal traanen sproeyen op de steen,
En 't graf vervullen met geween:
| |
[pagina 79]
| |
'k Werp dan my voor zijn voeten neêr,
Met vast omhelzen van mijn Heer.
IX.
O wonder-koning, die in strijd
Doorluchtig Zegepraaler zijt,
Onzegg'lijk, zijt Gy liefgetal,
En gantsch begeerlijk heel en al.
X.
Blijf by ons, Heer! en met uw licht
Beschijn, ontnevel ons gezicht.
Drijv' 't naar' en donker, uit 't gemoed,
Vervul de wereld met uw zoet.
XI.
Wanneer Gy in ons herte daalt
't Word dan met waarheids glans bestraalt:
En d' ijd'le wereld word verfoeit
Daar uwe liefd van binnen gloeit.
XII.
Hoe aangenaam is Jesu liefd'!
Hoe zoet die zelf Hem had doorgrieft!
Z' is liefelijker duizendmaal
Als ooit kan melden tong-verhaal.
XIII.
Dit toont zijn lijden en zijn dood,
En 't herte-bloed dat uit hem vloot.
Waar door verzoening is geschied,
Zo dat men weêr Gods aanschijn ziet.
XIV.
Dat elk dan Jesum kenn' en acht':
Dat yder na zijn liefde tracht'.
Zoek Jesum vierig allegaar
Dat 't zoeken zelf meer liefde baar'.
| |
[pagina 80]
| |
XV.
Bemin Hem, die u zo bemint,
Op dat zijn liefd vergelding vind'.
Loop na die reuk, en breng uw Heer
Geloften voor beloften weêr.
XVI.
't Is Jesu goedertierentheid
Daar alle vreugden-hoop' in leit:
De Bron van zoetheid en genaad',
En waare vreugd, daar 't hert in baad.
XVII.
ô Goede Jesu! mijn gemoed
Bevind' uw liefdes overvloed.
Toon my in tegenwoordigheid
De luister van uw majesteit.
XVIII.
Kan ik niet spreeken zo 'k begeer;
'k Zwijg echter van u nimmermeer:
De liefde moedigt my; mits Gy
't Alleen zijt, daar ik m' in verbly.
XIX.
O dierb're Jesu! uwe min
Heert zoete ziels-verquikking in,
Die zonder feil of walg verzaad,
En in de zatheid hong'rig laat.
XX.
Hy die u smaakt die haakt na meer:
Hy die u drinkt dorst even zeer;
Zo dat Hy niets begeerlijks vind
Als Jesum, dien zijn ziel bemint.
XXI.
Dien uwe liefde dronken maakt,
Die weet hoe lief'lijk Jesus smaakt.
Gelukkig is dien die verzaad!
Daar is geen wensch die hooger gaat.
| |
[pagina 81]
| |
XXII.
O Jesu, Roem van 't Eng'len-choor!
Gy klinkt als 't zoetste lied in 't oor:
Gy smaakt als honig in de mond,
Daar 't herte Hemel-wijn in vond.
XXIII.
'k Wensch duizend-maalen naar u: och!
Mijn Jesus, wanneer kom je doch!
Och! wanneer maakt Gy my eens bly,
Dat ik van u verzadigt zy!
XXIV.
't Is uwe liefd' die altoos blaakt,
Die my steeds krank en quijnend' maakt.
Jesus is my een honigstroom,
Een eeuwig-vruchtb're Levens-boom.
XXV.
Uw hoogste goedertierentheid
Die is mijns herten vrolijkheid.
Goedheid die nooit begrepen werd,
Uw liefde dring en prang mijn hert.
XXVI.
Goed is 't my dat ik Jesum minn',
En stel al 't ander uit de zin:
Dat ik my sterv', en heel begeev',
Op dat ik gantsch voor Jesus leev'.
XXVII.
O Jesu, allerzoetste zoet,
En hoop' van 't zuchtende gemoed,
'k Zoek U met traanen vol van smert,
En 't innigst roepen van mijn hert.
XXVIII.
Wanneer ik ben, of hoe, of waar
| |
[pagina 82]
| |
Mijn Jesus wensch ik altijd daar.
Vind ik Hem dan, wat blijde dag!
Wat heil als ik Hem houden mag!
XXIX.
O wat omhelzing en gekus!
Wat honig-teugen smaaken dus?
Gelukkig is die liefde-band!
Maar ach! dit houd' niet lang hier stand.
XXX.
Ik zie nu 't geen ik zocht wel eer;
'k Geniet nu al mijn ziels-begeer:
Ik smelt van Jesu liefde-gloed,
Die 't gantsche hert ontvonken doet.
XXXI.
Brand zo de liefd tot Jesus; dan
Is niets dat ooit haar blussen kan:
Die min verflaauwt noch sterft, maar groeit,
Zoo dat ze staadig meerder gloeit.
XXXII.
Deez liefde-vlam heeft nooit gedaan,
Haar wond're zoetheid wast steeds aan:
Hert-sterkend is haar lekk're smaak,
En geeft een Heil-rijk ziels-vermaak.
XXXIII.
De liefd, door Hemel-vier verhit,
Kleeft in mijn innigst merg en pit,
Dat gantsch de ziel ontsteken werd:
En dat 's 't verheugen van mijn hert.
XXXIV.
O over-zaal'ge liefde-gloed,
En brandend' lusten van 't gemoed!
O liefverquikken, wat is 't schoon
Te minnen Jesum Godes Zoon!
| |
[pagina 83]
| |
XXXV.
O Jesu! Bloem der Moeder-maagd
Wiens zoetheid onze liefd behaagt,
U zy steeds eer' en lof gezeit:
U zy het Rijk der heerlijkheid.
XXXVI.
Kom, beste Koning, kom doch dra.
O Glori-vader zonder gaê,
Verschijn 't gemoed met meerder kracht,
Gy die zo dikwijls zijt verwacht.
XXXVII.
ô Jesus! voor wien 't zonne-licht
In glans, in zoetheid Balsem, zwicht,
Wien niets in zoetheid evenaart,
Niets is als Gy beminnens waard.
XXXVIII.
Wiens smaak' de ziele zo bewerkt.
Wiens reuk het herte zo versterkt.
Hoe zich mijn Ziel gebrekig vind,
Gy zijt genoeg voor die u mint.
XXXIX.
't Is Jesus die de ziel vermaakt:
't Is Jesus daar de liefd na haakt.
O daar mijn roem en heil in leit
Is Jesus, 's werelds zaligheid.
XL.
Mijn lieve Jesus, keer doch weêr,
Gy die nu erft uw Vaders eer:
Den vyand dempt Gy spoedelijk:
Bezit van 't hemelsch Koningrijk.
XLI.
'k Zal volgen waar Gy heenen gaat,
Wien ik my niet ontnemen laat;
| |
[pagina 84]
| |
Mits Gy mijn herte my ontstaalt,
Gy zijt op wien ons menschdom praalt.
XLII.
Ga, Hemel-Borgers, te gemoet,
Dat g' uwe Poorten Hem op doet,
En deze zege-groet meê geeft;
Doorluchte Koning Jesu leeft!
XLIII.
O deugd-en Eeren-Koning, Gy
Voert overwinnend' heerschappy.
Jesus schenkt ons vergiffenis,
Die d'eer van 's Hemels woning is.
XLIV.
Barmhertigheids ontsloten Bron
Zijt Gy, ja 's Hemels Zege-zon:
Verdrijv de duist're droefheids wolk:
Geev' 't licht der glori aan uw Volk.
XLV.
U roemt, U prijst het hemels Hof;
En steeds verdubbelt het uw lof:
Gy brengt de wereld blijdschap aan,
En doet met God in vrede staan.
XLVI.
Gy heerscht in zulk een vrede-staat
Die al 't verstand te boven gaat.
Daar na is 't dat mijn ziel verlangt,
En spoed op dat ze die ontfangt.
XLVII.
Jesus is na den Vader heen,
En in zijn Koningrijk getreên:
Mijn hert is van my uitgegaan,
En volgt en kleeft daar Jesus aan.
| |
[pagina 85]
| |
XLVIII.
Dien laat ons nagaan met gezank,
Gebeden, lied'ren, lof en dank;
Dat Hy ons gunn' te zijn met Hem
In 't hemelsche Jerusalem.
|
|