Mengelstoffen van vele christelijke gezangen
(1709)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijStemme: ô Galaté, &c.I.
DEs ongeboren Vaders eeuw'ge Zoon
Heeft in de Vrede-raad zich aangeboôn
Om door zijn sterven
Ons te verwerven
Des levens onverwelkelijke Kroon.
II.
O wond're liefd' die God den zondaar toont,
Dat Hy zijn Zoon en Liev'ling niet verschoont,
Maar doet die draagen
Zijn toorne-slagen
Voor die hem, als zijn vyand had gehoont.
III.
Weêrgaloos offer, dat voor zonden boet,
't Welk God, ô wonder! aan de Godheid doet.
Dat zich het Leven
Ter dood begeven,
En Priester, offer en Altaar zijn moet!
| |
[pagina 66]
| |
IV.
Het kruis-hout, schoon Gods vloek lag op die dood,
Is van 't gezegent bloed gantsch nat en rood.
Zo is den zegen
Door vloek verkregen
Hy wierd een vloek, uit wien de zegen sproot.
V.
Geev', Heer! Dat ik mijn zegen in uw vloek,
En in uw dood alleen mijn leven zoek'.
Dus word'er zegen
Voor vloek verkregen
Van die, wiens schuld gewist is uit Gods boek.
|
|