Beginzel van hemelwerk(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen Vorige Volgende [pagina 216] [p. 216] Rustlust. Toon: O schoon Katò. Of Psalm 93. 1. Gelyk een knecht naar d'avond-schaduw hygt, Wanneer de slaap, ter rust, zyn tyd ook krygt, Vermits hy is door arbeid afgemat In 't werk, dat hy dien dag bedreven had: 2. Zo gaat het met een Christen ook, als hy Is afgeslooft van 's werelds slaverny, En dat hem schier verdrukkings zon versmacht, Terwyl hy zwoegen moet met kleine kracht. 3. Dan is 'er kou, dan hitte, die hem quelt, En nu verkleumt, en dan eens weder smelt. Het hart is flaauw, de geest bezwykt wel schier, Zo dat hy wenscht: Heer! haal my toch van hier. 4. De dood ontslaat van 't lastig zondepak, En vryd het lyf van smert, en ongemak, Terwyl dat in het graf met stilheid rust, Wanneer de ziel zich voor Gods throon verlust. 5. Gelukkig! die zyn taak heeft afgedaan, En in de vreugd van zynen Heer mag gaan, Alwaar hy dan 't genadeloon ontfangt, Waar na hy nu zo reikhalst, en verlangt. 6. Hoe zwaarder hier was arbeid, druk, en pyn, Te liever zal de Hemelruste zyn, Daar Jezus al de traanen droogen zal, [pagina 217] [p. 217] En, dit is 't hoogst', God zelf is Al in al. 7. 't Is hier het Land, waar in men werken moet. Doch in den Hemel is de ruste goed. Volbreng uw' kracht maar in myn zwakheid, Heer! Ik geef u van myn werk, en rusten d' eer. Vorige Volgende