Beginzel van hemelwerk(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen Vorige Volgende [pagina 195] [p. 195] Quaade tonge. Toon: Ach! schoone Nimf, aanzie een magtig Koning. 1. De tong misbruikt, is 't schaad'lykst aller leden, Een wereld zelf van quaad, Van hellevuur ontvonkt, een pest der zeden, Een gruwel, dien God haat, Een leugentolk, gespitst tot lasteringen, Waar door bedrog, en ydelheid, De hartevrucht word voortgespreit, Niet te bedwingen. 2. Een slangetong, door 's duivels list bewogen, Blies 't eerste zielvenyn, Door Evâs oor in 't hart, op 't zien der oogen, Waar 't slangezaad zal zyn, Werkt deze geest nog krachtig in hen allen. Hy, die tot zynen dienst hen dwong, Beheerst met naamen ook hun tong, Tot zyn gevallen. 3. Wat gruw'len zyn niet door de tong bedreven? Hoe menig ziel vermoord? Hoe veel berooft van goed, van eer, van leven? Wat bragt zy rampen voort? Dit kleine lid bedryft zo groote zaaken, Tot eigen, en des naasten schaê, Waar om zy in de hel hier na Zal eeuwig blaaken. 4. Wat tandgekners, wat tonggekaauw zal wezen [pagina 196] [p. 196] In Tofeths zwavelvlam, By die om tongmisbruik gedoemt, na dezen In 's afgronds kerker quam! 't Geen dan de tong te laat eens zal beklagen, Als zy, benevens ziel en lyf, De straf van zulk een wanbedryf Altoos zal dragen. 5. Geef, Heer! dat ik myn tong zo mag betoomen, En voor myn lippen waak', Dat nooit daar uit alzulke woorden komen, Die stof zyn tot uw' wraak. O! raak doch met een Altaarkool myn tonge; Op dat ze dus gezuivert werd', En ik met een gereinigt hert Uw' lof steeds zonge! Vorige Volgende