Beginzel van hemelwerk(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen Vorige Volgende Wereldvriendschap. Toon: 1. Wat ziet men menigmaal geschieden, Dat menschenvriendschap ons bedriegt: En dat die ons moest hulpe bieden, Verraderlyk en trouwloos liegt? Wat mag men op dien riedstaf steunen? Hy breekt, en wond die daar op leunen. Wie dan op eenig mensch vertrouwt, Doet als die op een zandgrond bouwt. 2. Zeer zelden zal men liefde vinden, Die niet en spruit uit zelfsbelang. Het voordeel maakt, en scheid de vrinden. Dus gaat de wereld haaren gang. Een Judaskus word wel gegeven Aan dien men staat naar goed en leven. De lippe brand door liefdeschyn, En 't hart dekt doodelyk venyn. [pagina 171] [p. 171] 3. Dus word men menigmaal bedrogen, En acht voor vriend, die vyand is. Men kan geen harten zien met d' oogen. Dus tast men in de keur ligt mis. Gy moet dan niemand iets vertrouwen, Het geen u namaals kan berouwen Ontdekt te hebben aan een man, Die 't tot uw' leed gebruiken kan. 4. Wien gy voor heenen dienst betoonde, Vergat wel ras het geen gy deed, Zo dat hy goed met quaad beloonde. Men acht beloften, bond, noch eed. Men kan wel lachen, met behagen, Om eigen' loosgesmeede lagen: Als of men had wat groots beschikt, Wanneer men dien 't niet wacht, verstrikt. 5. De Wereld is vol trouweloosheid. De waarheid, en de liefd' ontbreekt. Het hart is vol bedrog en boosheid, Terwyl de tong gantsch anders spreekt. De waare vrienden zyn hier onder Zeer zeldzaam; ja by na een wonder. Doch wat voor vrienden men verliest, Men houd zyn' vriend, wie God verkiest. Vorige Volgende