Beginzel van hemelwerk(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen Vorige Volgende [pagina 169] [p. 169] 't Ongewisse. Toon: Ik zie u wel, enz. 1. Een gladde paling by den staart, Een losse hand vol vliegen, Is 't wank'lend waangeluk op aard', Dat menig zal bedriegen. 2. Een zinkend' welzand is de grond, Daar 't huis der wereldlingen, Bouwvallig op gevestigt stond, Een Niet zyn al die dingen. 3. Het kan geen storm, noch vloed weêrstaan, Maar stort geweldig neder: En stoot de dood zyn voet daar aan, Dan ploft de hoogste Ceder. 4. Wat steunt gy doch op vleesch, en bloed? Wis zal dien riedstaf knakken. Vertrouwt gy jeugd, of staat, of goed, Die zuil zal haast ontzakken. 5. Uw grootste vriend zal morgen licht Uw meeste vyand wezen, En daar uw' hoop op was gesticht, Krygt gy wel meest te vreezen. 6. Gy grypt wel toe, maar vat ook mis, En vind u dus bedrogen. Bouw dan op 't geen bestendig is, En nimmer is ontvlogen. [pagina 170] [p. 170] 7. God hing den aardkloot aan een niet; Doch die zal eens verbranden: De Stad, die 't ooge nog niet ziet, Grondvestten zyne handen. 8. De Rotssteen Christus zal de ziel Een vasten grondslag geven: En schoon dan aard', en hemel viel, Dat zal ons niet doen beven. Vorige Volgende