Beginzel van hemelwerk
(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen
[pagina 158]
| |
Wat treken, en streken, zo valsch, en snood?
De blyken gelyken naar duive, noch lam,
Maar slangen, en vos, schier, waar men nu quam.
3.
Doch liegt al, bedriegt al, ô slanggebroed!
God merkt het, en perkt het, hoe zeer gy woed.
Hy breekt het, en wreekt het, al wat gy bestaat;
Vermits hy 't bedrog, en leugenaars haat.
4.
Oprechten, en slechten, die, zonder gal,
Van listen niet wisten: men zoekt uw' val.
Zy delven zich zelven wel kuilen ter straf,
En 't quaad loont zyn' Heer. Maar komt 'erdoch af.
|
|