Beginzel van hemelwerk
(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen
[pagina 126]
| |
Is ergens wel een zo gelukkig huis,
Waar in niet was een traanenstof, en kruis?
3.
Wy zyn hier in een treurig traanendal,
Een Bochim, vol verdriet, en ongeval.
't Zou zeldzaam zyn, indien de zon ooit zag,
't Zy waar ze scheen, een onbetraanden dag.
4.
Een zilte stroom, die langs de kaaken vloeit,
Heeft zelf den vloer al bigg'lend' wel besproeit:
Maar al die vloed van traanen, laat, en vroeg,
Is nog voor al 't beweenb're niet genoeg.
5.
Was iemands oog gestaag een traanenbren,
Nog was meer stof, dan hy beschreyen kon,
't Zy eigen leed, of wyl ons raakt aan 't hert
Het deer'lyk lot, dat onzen naasten smert.
6.
Maar 't meeste quaad word allermeest beweent,
Het oog is droog, en 't hart geheel versteent.
De misdaad word al lachende verricht.
Wie oogt ze na met een betraant gezicht?
7.
Daar weent 'er veel in druk om droevig quaad,
Die om de zond' geen eenig traantje laat;
En echter is die recht de traanen waard,
Vermits zy ons de dood, en rampen baart.
8.
O! zalig is, die hier met tranen zaait,
Waar van hy met gejuich de vruchten maait,
Daar Jezus al de traanen droogen zal,
En niets ontbreekt, want God is Al in al!
|
|