Beginzel van hemelwerk(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen Vorige Volgende [pagina 123] [p. 123] Herssenbeelden. Toon: Roozemond, die kag gedoken. 1. Beelden maken, beelden breken, Bragt eens onrust in de Kerk. 't Had toen voor en tegen spreken: Maar dat geeft ook nu weêr werk: Wyl het nieuwe denkingbeeld Word gehekelt en gestreelt. 2. Denkbeeldminnaars, die-gestadig In uw' herssenspiegel kykt, Of 't oneindig, 't wonderdaadig, Ook naar deze schets gelykt, En die past op deze leest, Zo een lichaam, als een geest. 3. Is uw' brein een beelde-kamer? Staan daar mannen aan den wand? O! die smeed uw' eigen hamer, 't Is een vrucht van uw' verstand. Zo dat slechts zyn vorming liet, Al die huisraad was 'er niet 4. O! wat maakt gy mooye beelden, Die gy op 't hoog outer hieft, Als uw' herssens daar op speelden, En gy word 'er op verlieft: Ja, gy wilt, dat elk, zo mal, Als gy zelf, die kussen zal. 5. Vormsels van schimzwangere koppen, [pagina 124] [p. 124] Troetelkind'ren daar geteelt, Teergeliefde zinnepoppen, Daar men als zyn kolf meê speelt, En ze lekt met pen en tong: Aap, wat hebt gy schoonder jong! 6. O wat zyt gy zoete wichtjes! Elk gelykt zyn vaêrtje wel. Kyk! ei kyk! 't zyn nieuwe lichtjes, Nieuwe modes, naar 't model, Dat nu driftig word begeert, En wel als een Bel geëert. 7. Doch het plagt al zo te wezen, Ook in Rubens hart, en deel, Was inbeelding groot voor dezen. En dus vind ik 'er nu ook veel. 't Oude word weêr opgehaalt, En met nieuwe verf bemaalt. 8. Afgod in den herssen-tempel, Die ook daar gewierookt word, Maar met Dagon op den drempel Van Gods Ark, ter neder stort, Als hy zich niet nederbuigt Voor het geene God getuigt. 9. Alle waarheid wil men halen Uit die herssenbeelden kraam: Maar een beeld doet iemand dwalen, 't Is tot leering niet bequaam. Werpt die uit uw hartenhuis, Dan voor mol, en vledermuis. [pagina 125] [p. 125] 10. O! wat vreemde herssenschimmen Zullen met een redenschyn Dikwyls in het hart opklimmen, Die maar dwaaze droomen zyn, Doch daar 't dertele vernuft, Door verslingert word, en suft! 11. Wil zich iemand dus vermaaken; Wel hy hull' zyn popje vry: Maar hy moet op 't paard niet raken, Zo men niet gevoelt, als hy. Kittelt u vry, dat gy lacht, Maar verdraagt, wie dat niet acht. 12. Zegt gy, dat wy niet zien willen? Heeft ons oog de schuld daar van? Gy verkoopt ons zo geen brillen, Schoon gy praat, als Bruggeman: Want uw' brillen zyn van glas, Dat verkeert geslepen was. Vorige Volgende