Beginzel van hemelwerk(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen Vorige Volgende [pagina 119] [p. 119] Zonloop. Toon: Psalm 118. 1. Dus rolt de zon steeds even vluchtig, Den dierkring door, nu hoog, dan laag, En toont des Scheppers hand doorluchtig. Zo ras vliegt onze tyd gestaêg. Dit baart den zomer, en den winter, De herfst, en lente, nacht, en dag, Tot 's werelds einde; dan begint 'er Een dag, die nooit meer avond zag. 2. Maar hoe de zon ook voort mag snellen, Zy rent haar' perkpaal niet voorby, Dien eens de Schepper haar ging stellen, Op dat de tyd gemeeten zy: Wyl geen vervroegen, noch vertraagen, Verwerring daar in brengen zal, Zo lang de nachten en de dagen, Hun beurt verwiss'len in dit Al. 3. Dit Uurwerk van den grooten Maker, Word aan 't Uitspanzel nooit ontstelt. Verstom, en schaam u, Godverzaker! De loop van dien beglansten held, Wiens licht uw' oog niet kan verdraagen, Een schets van 't wezentlyke Licht, 't Geen nimmer lichaams oogen zagen, Is naar Gods albestier gericht. 4. Maar schoon de Zon haar glinsterstraalen Op held'ren middag van zich schiet, [pagina 120] [p. 120] Die luisterpronk der Hemelzaalen Verlicht, noch baat den blinden niet. Dan zal de ziel u ook eerst merken, O Heilzon! als gy 't donker oog, Om recht te staaren, gaat bewerken, Door nieuwe schepping van om hoog. 5. Mogt ook myn levens loop zo wezen, Als die der zon, op 's Hemels baan, En steeds al hooger opgerezen, Eens als in vollen middag staan! Zo blinkt men in de hemelwooning, Daar nooit de glorizon weêr daalt, Volmaakt in heiligheids vertooning: Wyl God en 't Lam die Stad bestraalt. Vorige Volgende