Beginzel van hemelwerk(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen Vorige Volgende Avondzucht. Toon: De Fransche vlieger. Of, Psalm 9. 1. De zon, het groote wereldlicht, Heeft haaren dagloop weêr verricht, En gaat dien glinsterbol vertoonen, Daar onze tegenvoeters woonen. 2. Nu zal de zwarte nachtgordyn, Voor alles hier geschoven zyn; Terwyl de maan, en stargeflonker, Nog schynzel geeft in 't naare donker. 3. Volbragt de zon zo stipt, en snel Dien loop; 't was volgens Gods bevel, [pagina 121] [p. 121] Die wil, dat dag, en nacht by poozen, Hier zyn voor goeden, en voor boozen. 4. Gedenkt, dat in de duisternis, Gods wakker oog op alles is. Geen donk're nacht zal dat verblinden: Geen sluimerzucht daar plaats in vinden. 5. Weet gy, die gruweldaad bedryft, Zyn ooge ziet, zyn hand beschryft, 't Geen in des afgronds duisternissen U zal het eeuwig licht doen missen. 6. Maar gy, ô kind'ren van den dag, Schoon 't ooge nu geen zon en zag, De Heilzon laat genade-straalen Des nachts ook op u nederdalen. 7. Sprei, Heer! uw' vlerken over my, Op dat ik dus beveiligt zy, Zo gy myn Zon en Schild wild' wezen, Ik zal geen nacht, noch donker vreezen. 8. Wees gy een Schaduw voor uw' volk, En delg gy uit de zondenwolk: Dan zullen wy na deze tyden, Ons in het glorilicht verblyden. 9. Daar zal geen zon meer ondergaan. De Hemelstad hoeft zon noch maan, Wyl God, en 't Lam die steeds beschynen: 't Geen slaap, en duister doet verdwynen' Vorige Volgende