Beginzel van hemelwerk
(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen
[pagina 75]
| |
2.
Dit past ook op een menschen hert,
Hoe zeer 't gebons verdubbelt werd,
Zo dat de posten beven,
Wil God geen hooren geven.
3.
Wat baat een donderend' geluid,
Dat van de harten wederstuit?
Of hardste hamer kloppen,
Aan die hunn' ooren stoppen?
4.
Myn Jezus! kom, en geef een klop:
Ik doe myn hartedeur dan op,
En geef u dat ter wooning
Als Bruidegom, en Koning.
5.
Daar word zyn eigen klop gehoort.
Ga open! open! hartepoort:
Ik moet hem blyd' ontfangen,
Met myn Hozanna-zangen.
6.
O! sloot ik nu: Hy sloot eens weêr.
'k Riep dan vergeefs: Doe open, Heer!
Zyn deur wierd toegelaten,
En traan, noch klop, mogt baaten.
|
|