Beginzel van hemelwerk
(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen
[pagina 52]
| |
Wierd ik van U afgedreven,
Gy zoud' my niet openstaan.
2.
Immers roept gy zulke schaaren:
En gy noodigt tot uw' licht
Zelf het duisterste gezicht,
En die geest'lyk dooden waaren.
Laat ook my uw' gunst ervaren.
'k Ben U voor dat al verplicht.
3.
Maar, ô! zal ik tot U komen,
Open dan myn' oogen, Heer!
Of ik zag U nimmermeer.
Trek my zelve tot uw' stroomen,
Schoon ik nad'ren zal met schroomen.
Geef my dorst, dat ik begeer.
4.
O! wat zal ik dan met vreugde
Water scheppén uit uw' vloed,
Heilbron! dat een dor gemoed
Op het liefelykst verheugde,
En naar arends wyz' verjeugde.
O wat zyn die teugen zoet!
5.
Boven zult gy my dan leiden
Aan den kristallynen stroom,
By den vruchtb'ren Levensboom,
Daar men nimmer van zal scheiden:
't Geen uw' Vrienden nu verbeiden:
En uw' Bruid zucht, Heere, koom!
|
|