Beginzel van hemelwerk(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen Vorige Volgende [pagina 53] [p. 53] Levensbron. Toon: Wat deerelyker klagen. 1. O Bron der levensstroomen! Zie hier al hygend' koomen, Een gantsch aêmechtig hert, Dat door een bangen dorst tot U gedreven werd. 2. Al wien gy begenadigt, Die word van U verzadigt, Ja duizendmaal zo veel Verkregen, quamen zy, een gunstig bekerdeel. 3. Maar schoon nu alle mogen Dien Heilput voor hunn' oogen Geopent zien; dat nat Vereischt, tot scheppen, ook een ledig watervat. 4. Maar gy, ô Bron van 't Leven! Moet dorst, en schepvat geven. Betoon die gunst aan my; Op dat ik, dus gedrenkt, aan U weêr dankbaar zy. 5. Wilt gy my dus besproeyen, Ik zal als Saron bloeyen, Gelyk des Heeren hof. Dan droeg ik, naar myn wensch, ook vruchten tot uw' lof. 6. O! zulke zoete teugen Zyn recht tot zielverheugen. [pagina 54] [p. 54] O! die verfrissen 't hart. Een droppel geeft my troost in d'allerbangste smart. Vorige Volgende