Beginzel van hemelwerk
(1720)–Carolus Tuinman– AuteursrechtvrijBestaande in mengelzangen over menigerlei uitgelezene geestelyke en stichtelyke keurstoffen, tot zielverlustiging, op veelerhande rymtrant en toonen
[pagina 35]
| |
2.
Ik blyf hier niet in twyfel steken,
Of ik om 's Moeders melk moet smeken,
Of om de bloedbron van haar' Zoon.
Dit doen die geen van beide kenden.
Ik wil my tot uw' wonden wenden;
Of 't was uw' kruisbloed tot een hoon.
3.
De wereld mag u dus niet eeren:
Ik wil niet anders U begeeren.
Uw kruis is my tot roem, en kroon,
Een levensboom, en Hemelladder.
Gy plette daar den helschen adder,
En vestte daar uw' eeretroon.
4.
Ik offer 't vloekhout geen' gebeden,
Maar U, die hebt daar aan geleden.
U komt de dank, en eer' alleen.
Uw hartebloed, daar uitgegoten;
Is zoenprys voor uw' gunstgenooten.
Ik neem myn toevlucht ook daar heên.
5.
Ik wensch steeds by uw' kruis te blyven.
O wil my doch niet van U dryven!
't Is waar, gy hangt aan 't kruis niet meer;
'k Moet echter U my dus vertoonen.
Zo doen ook die nu boven woonen,
En galmen 't loflied tot uw' eer.
6.
Wanneer ik 't kruis U na moet dragen,
Laat uwe kracht my onderschraagen:
Ik zal, ontheft van zonden-laft,
Gewillig in uw' spoor dan treden,
| |
[pagina 36]
| |
Gelyk betaamt aan uwe leden,
Hoe zeer de helhond grynst en bast.
|
|