3. | Mijn best te doen om minder lui te zijn; harder te werken, om zo eens priester te worden! |
Mijn Jezus, zegen mij en maak dat ik U altijd uit heel mijn hart liefheb.
Wat Jezus tot Guido zei, toen Hij voor de eerste maal in zijn hartje kwam, en wat Guido jarenlang verborgen hield, zelfs voor zijn moeder. Op zijn sterfbed heeft hij het zijn mama verteld.
‘O klein lief Jezuke,’ zei het kind, ‘wat houd ik toch veel van U!... Ik heb U boven alles lief! Kijk, om het U te bewijzen, wil ik U alles geven en zal ik alles verlaten om U... Ik zal priester worden!’
En Jezus moest hem wel glimlachend antwoorden:
‘En ook ik, mijn kleine blanke lelie, heb je zo lief; maar je zult mijn priester niet worden, maar mijn engeltje... de aarde zou je doen verwelken...; weldra zal ik je komen halen, met Mij, mee naar de hemel!’
En Guido glimlachte... vol vertrouwen.
De hele dag was hij buitengewoon vrolijk en opgeruimd; hij rilde soms van vreugde, alsof hij uit zijn vervoering van die wondere morgenuren een onuitsprekelijk heerlijke belofte van een nieuw en onverwacht geluk had meegedragen.
's Avonds, toen moeder hem naar bed had gebracht, moest zij weten, wat er in haar kind omging, en zij vroeg:
‘Ben je gelukkig, lieve jongen?’
‘O ja, natuurlijk... o zo gelukkig!’
‘En heb je goed gebeden tot de lieve Jezus?’
‘Hij heeft met mij gepraat,’ vertelde het lieve kind.
‘En wat heeft hij gezegd?... Toe, wat heb je gevraagd?’
Dat was een pijnlijke vraag voor de kleine Guido, die zo zielsveel van zijn moeder hield, en die haar niet het grote verdriet kon aandoen, door te zeggen: ‘Ik zal jong sterven.’
Kleine Guido, zeker van Jezus' geheim, was moedig en