Lees en luister. Deel 9
(1947)–H.J. Tromp– Auteursrecht onbekend
[pagina 122]
| |
de grot, waar het beeld der Onbevlekte Ontvangenis staat, en daar, op zijn knieën, met gekruiste armen, had hij met zijn ‘Moeder in de Hemel’ samenspraken, die niet meer van deze aarde kunnen genoemd worden. Daags vóór het vertrek, toen hij weer alleen, met diepstralende ogen, van de grot terug kwam, zei hij heel ernstig aan tafel, terwijl hij zijn servet opnam: ‘De H. Maagd heeft mij een geheim toevertrouwd!’ ‘Wat heeft ze je gezegd; gauw, vertel het mij!’ vraagt zijn mama. ‘Neen neen mama, geheimen zijn maar voor twee mensen, niet voor drie; ik zeg het niet!’ Helaas! welk een zwaard van droefheid zou het hart van Guido's moeder doorboord hebben, had ze het geheim moeten weten, dat de H. Maagd aan haar zoontje had verteld: ‘Spoedig zal ik je komen halen!... Je zult weldra sterven.’ Kleine Guido echter ‘bewaarde al deze dingen in zijn hart’, en wachtte zich wel zijn geheim aan zijn moeder te verklaren. ‘Zij zou er anders zo onder geleden hebben.’ Hieruit blijkt nog eens te meer, hoe diep en in zichzelf gekeerd deze oprecht godminnende kinderziel leefde, zodat een mensenblik haar moeilijk volgen kon. Daarom getuigde zijn moeder eens: ‘Alles is zo bovennatuurlijk; ik zelf heb hem nooit begrepen!’
Hoe Guido het grote geheim bewaarde. Op zijn sterfbed heeft Guido het geheim aan zijn moeder geopenbaard. Toen is haar plotseling alles duidelijk geworden, wat haar tot dan toe in het gedrag van haar jongen een raadsel was. De bisschop van Valencia, die Guido gedoopt had, was gestorven. Zijn portret stond op moeders schrijftafel. Eens zei Guido, met het oog op dit portret: ‘Ik zal hem eerder terugzien dan u!’ ‘Wat zeg je?’ wedervoer zijn moeder onthutst. | |
[pagina 123]
| |
‘U hebt me heel goed begrepen,’ hernam de engelachtige knaap wonderkalm; ‘ik heb gezegd, dat ik Mgr. de Gibergues eerder zal terugzien dan u!’ ‘Oh! en ik dan?’ ‘U?... Ik weet niet wanneer... ik weet helemaal niet, òf u hem zult terugzien... Dat weet ik niet!’ En met een glimlach sprong Guido weder te paard op de trapleuning, om met een lenige zwaai naar beneden te glijden. Op een avond in November 1924 keerde Guido met een van zijn makkers terug van school en zei plots: ‘Het duurt niet lang, dan ben ik niet meer op deze wereld. Dan ben ik dood!’ ‘Maar je bent gek, vent,’ antwoordde zijn vriend Christiaan ontstemd. Guido keek hem aan met een diepe blik... en toen hij zag, hoe ontroerd zijn vriend was, sprong hij op een ander onderwerp over en begon te praten over een soort geheimschrift, dat hij aan het uitvinden was. Toen zijn moeder eens klaagde, omdat hij zo onverschillig was voor een hoger rangnummer in de klas, antwoordde hij: ‘Mama, eens als ik dood ben, zult u trots op mij zijn!’
Guido's testament. In de nacht van Zondag op Maandag 8 December, feestdag van Maria's Onbevlekte Ontvangenis, werd Guido ernstig ongesteld. Een gevaarlijke, ontzettend pijnlijke keelziekte had hem aangegrepen. Zeven weken lang heeft de jongen alle smarten doorstaan zonder één ogenblik van ontevredenheid. Als Jezus strekte hij zich gelijk een lam uit op zijn kruis, tot ook hij kon zeggen: ‘Het is volbracht,’ en zijn reine kinderziel zich losmaakte uit het moe-gestreden, uitgeteerde lichaam. Op zijn sterfbed heeft hij alles, àlles aan zijn lieve mama verteld. ‘Mama, mijn lief mamaatje, ik moet u een geheim vertel- | |
[pagina 124]
| |
len... een geheim, waar u om zult moeten schreien: Ik ga sterven... de H. Maagd zal mij komen weghalen!... Toen ik zeven jaar oud was en mijn eerste H. Communie deed, heeft de kleine Jezus mij gezegd, dat Hij mij zou komen halen... dat ik jong zou sterven. Hij heeft me niet gevraagd, wat ik daarvan dacht. Zó heeft Hij gezegd: Mijn kleine Guido, weldra zal ik je komen, halen; je zult jong sterven!... Waarom ik u dat niet eerder heb verteld? Wel, omdat u er zo onder zou geleden hebben en u angstig gemaakt zou hebben en bekommerd... maar vandaag, nu ik mij voor het eerst erg ziek voel, moest ik u wel op mijn heengaan voorbereiden, arm lief moedertje. O ja, die gedachte, jong te moeten sterven, heeft mij zoveel doen lijden, en vooral u te moeten verlaten, en papa, en Mark... maar, omdat O.L. Heer mij voor Hem wil, laat ik mij wegnemen... Herinnert u u nog: toen wij in Juli in Lourdes waren, hoe ik eens heel alleen van de grot-terugkwam, en ik mijn servet uitrolde, voor het ontbijt in het hôtel, dat ik u toen aan tafel zei: De H. Maagd heeft mij een geheim verteld. En toen u mij vroeg: Toe, vertel het mij, weet u niet meer, wat ik u daarop geantwoord heb: O neen, een geheim is slechts voor twee mensen, niet voor drie; dat mag ik niet vertellen... Maar nu ik ga sterven, moogt u het wel weten. Weet u, wat de H. Maagd mij heeft gezegd? Mijn lieve kleine Guido, hoorde ik haar zeggen, ik zal je weldra komen halen; je zult jong sterven; ik zal je komen opzoeken om je met mij mee te nemen naar de Hemel... Begrijpt u nu, liefste mama, waarom ik niet méér mijn best deed bij de paters, waarom ik geen moeite deed om te leren en waarom ik lui ben geweest? Ik dacht bij mezelf: als ik toch jong moet sterven, waarom dan dingen naar een ereplaats? Waarom werken om voor een examen te slagen, om mijn weg door het leven te banen, zoals de anderen... als | |
[pagina 125]
| |
mijn plaats weldra de Hemel zal zijn? Wanneer ik op het college was en niet luisterde naar wat de leraar zei, dan was het omdat ik nadacht, binnen in mezelf, over mooie dingen van het leven, over de Hemel, over de goede God!... U heeft me vaak bekeven en doen straffen door de Paters, omdat ik lui was... oh! moedertje, daar had ik zoveel verdriet van, en dan dacht ik, dat u misschien meer hield van Markus, die zo zijn best doet, veel meer dan ik... Maar nu ik ziek ben, ben ik er heel gerust over; het is, alsof voor u uw Guido maar alleen bestaat; en u waakt dag en nacht bij mij; u verzorgt en vertroetelt mij... O, ik voel zo goed, hoe teer u mij bemint en wat is dat zoet voor mij! Ik houd ook zóveel van u!... Sinds we naar Lourdes zijn gegaan, bad ik elke avond in mijn bed veel weesgegroetjes, vóórdat ik insliep, want ik wist niet of ‘mijn Moeder in de Hemel’ mij niet zou komen halen midden in de nacht! Nu ik weet, dat ik ziek ben, zeg ik haar dag en nacht wel honderd keer: Bid voor mij, nu het uur van mijn dood gekomen is!... Ik had er van gedroomd, priester te worden... Jezus heeft mij gezegd, dat Hij van mij een engel wilde maken!... Ik had graag ook eens missionaris willen worden, maar met alle moderne gerief: een auto, een vliegtuig, een radio... en ik zou prachtige uitvindingen gedaan hebben!... Nu wil ik mij offeren aan Jezus, om aan Hem gelijk te worden... mij offeren als een vergoeding voor de zielen van de kinderen, die Hem nog niet kennen. Ik had Jezus zo goed willen doen kennen en beminnen over de hele wereld... Ja, over de hele wereld, en ik zou rondgereisd hebben met een vliegtuig, door mijzelf uitgevonden!... Oh! ik wou veel liever tandpijn hebben, dan zo te moeten lijden!... De kleine Jezus heeft maar drie uren aan het kruis geleden, terwijl ik nu al drie weken lijd in mijn bed... Lieve | |
[pagina 126]
| |
kleine Jezus, ik offer aan u al mijn lijden, en ik wil lijden, zolang Gij het wilt... ik houd toch zoveel van U!... O.L. Heer zal mij lange weken laten lijden om mij mijn luiheid te doen uitboeten; want Hij wil mij recht naar de Hemel zenden, regelrecht, zonder omweg naar het Vagevuur. Ik zal naar de Hemel gaan... regelrecht naar de Hemel!... Och mama, probeer een beetje te rusten. Ik kan niet slapen, ik heb te veel pijn; maar als ik weet, dat u slaapt, dan ben ik blij!... Denk toch niet, dat ik nu ga sterven; wees gerust, vannacht ga ik nog niet dood... Op een Zaterdag sterf ik, en van uit uw armen ga ik over in die van de H. Maagd, die mij komt halen.’
Elk van deze woorden drong als een priem door het hart van de arme moeder, die het nu betreurde, haar lieve jongen nooit te hebben verstaan en begrepen. Zijn woorden werden duidelijk: ‘Maar mama, ik ben toch altijd met iets bezig,...’ zoals hij vroeger placht te zeggen. Inderdaad, menige keer heeft Guido al zijn moed samengeraapt en is hij gekomen met het besluit alles te bekennen. Hij zette zich op zijn moeders schoot... doch een heilige schroom weerhield zijn geheim... en hij is weggelopen, de arme jongen, naar zijn blauwe kamer, en hij is gaan huilen bij zijn andere Moeder, zijn hemelse Moeder. Op zekere dag kon hij het niet meer uithouden. Zijn moeder zei tegen hem, dat er van hem niets zou terecht komen, dat hij voor geen enkel examen zou slagen... Bevend ging de kleine Guido toen naar zijn moeder toe: ‘Moeder, lieve moeder!’... doch het was onmogelijk; en met een kus vertrouwde hij haar dat kostelijke woord toe: ‘Mama, eens wordt u trots op mij!’ En alsof hij toen een lelijk woord gezegd had, was de kleine Guido weggevlucht! | |
[pagina 127]
| |
Guido's dood.
Bij de laatste zalving van het H. Oliesel opende Guido wijd de ogen, zijn grote diepe kijkers; star schouwde hij naar een verschijning recht vóór hem, juist boven de legerstede, glimlachte, en fluisterde zoetjes-stil: ‘Jezus... ik bemin u... Moeder!...’ Zonder benauwdheid of vrees gaf hij een lichte zucht... en hield op te leven!... Zijn mooie ogen, lichthelder en zo rein, bleven geopend... Hij had de Heilige Maagd gezien, ‘zijn Moeder in de Hemel’, die, trouw aan haar belofte, hem kwam halen uit de armen van zijn aardse moeder om hem te ontvoeren, recht naar de Hemel. Het was een Zaterdag, vijftig minuten over twaalf. Helaas! de engelen blijven niet op aarde... Zijn vader sloot hem de ogen; zijn moeder wilde persoonlijk, samen met de verpleegster, zijn laatste opschik maken... Terwijl het bed in gereedheid werd gebracht, ging mevrouw de Fontgalland zitten in de ligstoel en haar dode Guido werd in haar armen neergelegd. Eventjes het hoofd geheven, het kruis van zijn doopsel op de borst, zijn fijn-zilveren rozenkrans om zijn gevouwen handen, lag Guido op zijn doodsbed, en scheen te slapen... ‘Er ging een lichtglans van hem uit,’ zei zijn vroegere Pater-rector, die naar hem was komen kijken... ‘Bij hem kan men geen De Profundis prevelen; een Magnificat moet u uit het hart en van de lippen!’
Bewerkt naar: De Geschiedenis van een Kinderziel. Drukkerij Averbode.
Tienduizenden brieven uit alle landen hebben naar Frankrijk het bericht gebracht, het blijde opgetogen bericht van gebedsverhoring, genezing, hulp, troost, uitkomst door de voorspraak van de kleine Guido. | |
[pagina 128]
| |
De Aartsbisschop-Kardinaal van Parijs heeft te Rome stappen gedaan voor zijn zaligverklaring. Bij Z.H. de Paus lagen op 1 Januari 1936 meer dan twee millioen handtekeningen met het verzoek, deze dappere, brave jongen te willen opnemen onder de Heiligen van Gods Kerk.
Help ons, heilige Maagd Maria, opdat wij, als uw vriendje Guido de Fontgalland, iedere ernstige fout mogen vermijden, en zijn deugden meer en meer mogen navolgen. |
|