weg, en bladerde dan weer verder. Toen het boek uit was, en de ezel niets meer vond, begon hij te balken: ‘Iaaa... iaaa!’
Tijl herháálde deze proef enkele dagen - telkens met hetzelfde resultaat.
Toen begaf hij zich naar de rector. ‘Welnu?’ vroeg deze met een spotlachje, ‘draagt uw onderwijs al vrucht?’
‘Zeker professor, hij heeft al vorderingen gemaakt. Hij heeft wel een dikke schedel, maar enige letters - voornamelijk klinkers - zitten er toch al bij hem in.’
‘Ongelooflijk!’ meende de rector. ‘Mogen we ons komen overtuigen?’
‘Natuurlijk!’ willigde Tijl in, ‘het zal mij zelfs een waar genoegen zijn.’
De volgende dag kwam de rector, gevolgd door alle professoren, een grote troep studenten en een hele volksoploop, naar ‘de Groene Twijg’.
Tijl had zijn leerling voor de herberg doen plaats nemen. Het dier, dat de hele dag nog niets te eten had gekregen, keek hongerig in de lege trog.
Toen het gezelschap hooggeleerden zich daar omheen had geschaard, legde Tijl het boek in de voerbak - deze keer echter zònder haverkorrels.
IJverig begon de ezel te bladeren, maar daar hij niets vond, riep hij bij elke nieuwe bladzijde klagend: ‘Iaaa... iaaa!’
‘Hoort u het, mijne heren,’ sprak Tijl, glunderend van genoegen, ‘deze twee klinkers... de i en de a... zitten er al muurvast in. En de andere klanken komen nog, dat kan ik u verzekeren.’
De studenten begonnen het eerst te lachen. ‘Hoera! Leve Tijl! Hoera voor professor doctor Tijl Uilenspiegel!’ schreeuwden ze. Het volk begon mee te brullen.
En de rector droop met zijn professoren verlegen en beschaamd af.