uit handen nemen, ook, al lachen de andere jongens mij uit, en zeggen, dat water halen werk voor vrouwen is.’
Toen hij met zijn volle kruik in het woonvertrek terug kwam, was moeder juist opgestaan.
Zij lachte dankbaar tegen hem, beurde de zware vracht van zijn schouder, en zette hem naast de vuurplaats.
Toen nam zij zijn hoofd tussen beide handen, kuste hem, en zei met bewogen stem: ‘Mijn grote jongen van tien jaar.’
En toen kwàm de verrassing... een gloednieuw opperkleed van fijne wollen stof, warm en zacht. Nu wist Jona, voor wie moeder weken lang druk bezig was geweest met spinnen, en weven, en verven van de mooie licht-blauwe lap, de hij zo vaak onder haar handen bewonderd had.
Hij trok het geschenk dadelijk aan, en aan zijn gezicht kon moeder wel zien, hoe blij hij er mee was, en hoe dankbaar.
Nu kwamen de broertjes en zusjes ook voor de dag. Allen bewonderden ze de oudste broer in zijn verjaardagskleed.
Plotseling vroeg moeder: ‘Maar waar blijft Sara toch?’
Sara was Jona's negenjarig zusje.
‘Sara ziek,’ zei een van de kleinere meisjes.
Gauw ging moeder kijken. Jona volgde haar op de voet.
Sara lag nog te bed. In haar ogen stond een ongewone glans en ze had een hoogrode kleur.
Medelijdend vatte Jona haar hand. Wat was die hand vreemd-warm!
‘Koorts,’ zei moeder zacht en met bezorgd gelaat.
‘Dorst... ik heb zo'n dorst,’ klaagde het zieke meisje.
In een wip was Jona weg. Even later kwam hij terug met een kommetje van het frisse water uit de bron.
‘Ik heb het zelf gehaald,’ zei hij trots, terwijl hij zijn zusje het kommetje aan de droge lippen hield.
Gretig dronk het kind de inhoud uit.
Toen, met een zucht en een dankbaar lachje, viel haar