14. In het Roverhol. 2.
(De vader van Kees heeft een café met daarachter een grote tuin. Op Woensdagmiddag treffen we daar Kees, Jan Baan, Dirk Bloem, Frits Bolhuis, Hein, Theo en Leo aan. Ze hebben rovertje gespeeld, en zitten nu bij elkaar in een hut - zelf gebouwd, half onder- half bovengronds - hun rovershol. Kees, als gastheer - bovendien als oudste en grootste - is natuurlijk de hoofdman.
Er hangt een oude, walmende petroleumlamp aan de zolder, en er heerst een geheimzinnige stemming in het hol).
(fluisterend)
: Doodstil zijn, mannen. Geen vin verroeren. De politie sluipt rond in de buurt.
(Een hele poos zitten ze angstig te genieten van de stilte en de spanning, vooral, wanneer er iemand passeert op de weg, die langs de tuin loopt.)
Nou is het gevaar geweken. Nou gaan we feest vieren. Maar eerst moeten we twee nieuwe leden opnemen in onze bende.
Jan Baan en Dirk Bloem, beloven jullie plechtig, dat je ons nooit zult verraden, aan niemand? En dan moet je ook nog beloven, dat je altijd direct alles zult doen, wat ik wil.
(Terwijl hij dit zegt, haalt hij een doosje sigaretten uit de zak).
(kijkt wantrouwend naar het doosje)
: We hebben fijn gespeeld, en verraden doen we jullie niet, dat weet je ook wel... hè Dirk!?
Neen, natuurlijk niet. Dat hebben we je toch beloofd, toen je zei, dat wij vanmiddag mee mochten doen!
Maar wat wil je met die sigaretten?