En allen nemen de woorden over, zodat het oude kerklied over de wateren schalt in het vroege morgenuur.
De admiraal gaat naar zijn hut, en knielt daar neer voor het beeld van de Verlosser; hij dankt ontroerd, dat God hem het doel van zijn leven heeft doen bereiken.
Maar tegelijk vervullen nieuwe zorgen zijn hoofd. Welke mensen wonen op het land, daar vóór hen?
Vrienden?
Vijanden?
Hoe zullen zij de schepelingen ontvangen?
Zullen er levensmiddelen zijn?
En is het land vóór hen uit Zipangu, of Chatai, of Indië?
Maar God heeft hem geleid tot hiertoe; in Zijn hoede is hij veilig, ook morgen - ook de volgende dagen.
Als Columbus weer het dek betreedt, herkennen de manschappen hem nauwelijks. Een blinkend harnas onder een ruime, purperkleurige mantel dekt zijn forse leden; een fluwelen hoed met witte pluim siert zijn bruine lokken; een sierlijk zwaard hangt aan zijn zijde.
De zeeman is een edelman; Christoforus Columbus is voortaan don Christobal Colon. De Spaanse koningen hebben hem beloofd, dat hij in de adelstand opgenomen wordt, als hij Indië bereikt. En... vóór hem ligt Indië!
Allen zijn nu vol verlangen om meer van het land, dat zij naderen, te aanschouwen.
De maan schijnt nu helder aan de lucht. Duidelijk zijn er bomen op het land te onderscheiden; bergen zijn er niet; het land is vlak; het strand is breed.
Nauwelijks is de zon opgegaan, of er wordt van de Santa Maria een boot uitgezet. Drie mannen nemen er in plaats: de gebroeders Pinzon en Columbus.
Matrozen roeien de drie bevelhebbers naar land: nog even, en daar betreedt Columbus het eerst het strand; hij ontplooit de Spaanse vlag, plant de vlaggestok in de bodem, en neemt