Wel weet ik, dat ik door een hoge golf over de rotspunten heen aan land gesmeten werd. Voordat de golf mij in zee kon terug sleuren, wist ik mij aan een rotsblok vast te klampen.
Ik liep een eind landwaarts in, tot ik kwam op een wei met lekker zacht gras. Het was tegen de avond, en dodelijk vermoeid legde ik mij te ruste.
Toen ik de volgende dag wakker werd, lag ik lang uitgestrekt, pal op de rug. De zon stond al hoog aan de hemel, en ik voelde mij heerlijk uitgerust. Ik wilde opstaan, om het land te gaan verkennen. Maar hoeveel moeite ik ook deed, om mij op te richten, het gelukte mij niet. Geen arm, geen been kon ik bewegen. Het was mij ook onmogelijk, mijn hoofd op te heffen. Ik kon het zelfs niet draaien - noch naar links, noch naar rechts.
Uiterst verbaasd bleef ik onbeweeglijk liggen, en keek recht omhoog in de blauwe, wolkenloze lucht.
Toen hernieuwde ik mijn pogingen. Maar met aanwending van al mijn krachten kwam ik niets verder dan de eerste keer. Alleen ontdekte ik, dat ik aan de aarde vastgebonden zat. Het eerst voelde ik dat aan mijn vingers. Daar liepen dunne, strak gespannen draden over heen. Toen begon ik te beseffen, dat ook mijn haren, die ik lang, tot op de schouders droeg, rondom mijn hoofd aan de bodem waren vastgemaakt.
Ik begreep er niets van, en lag weer doodstil naar de hemel te staren. Daar hoorde ik een eigenaardig geroezemoes om mij heen. Het klonk als het geluid van een ontzaglijk grote volksmenigte op een feestdag, maar ver, heel ver weg. En toch merkte ik, dat het geluid van heel dichtbij kwam. Want ik kon enkele woorden, die geroepen werden, zeer duidelijk onderscheiden. Alleen: ik kon ze niet verstaan. De taal was mij geheel en al vreemd.
Plotseling voelde ik een zonderling gekriebel op mijn linkeronderbeen. Het kwam langs mijn scheen omhoog, ging over de knie, over de dij, toen over mijn buik, maag en borst, en