Lees en luister. Deel 9(1947)–H.J. Tromp– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 17] [p. 17] 4. De oude Kat en het jonge Muisje. Een Muisje, dat weinig ervaring bezat, Op snoepen betrapt door een stokoude Kat, Begon in zijn angst om genade te smeken. ‘Ach!’ piepte het diertje, ‘ik leef pas zes weken! Heb meelij mevrouwtje, en spaar toch mijn leven! U ziet, hoe de vrees voor de dood mij doet beven... Verlos m' uit uw scherpe, venijnige klauwen, En laat me mijn klein beetje leven toch houden! Ik eet bijna niets van de overvloed hier; Mij noemt U toch zeker geen schadelijk dier? Eén korreltje graan maar; een erwt maakt mij zat. Door mij heeft nog niemand ooit nadeel gehad! Zie lieve mevrouwtje, hoe mager ik ben; Bewijs, dat ik zeker geen gulzigheid ken! Och, wacht nog een poos, tot ik dik ben en vet; Dan laat ik me opeten, zonder verzet...’ De Kat sloeg haar klauwen nog dieper in 't vel Van 't sidderend muisje en grijnsde: ‘Wel wel! Wou jij mij vermurwen met kinder-gegrien? 'k Heb nooit van mijn leven zo'n sukkel gezien! En dacht je, dat ik me vertederen laat Door jouw dom, onnozel, krankzinnig gepraat? Mijn lekkere hapje, dan ken je me slecht! 'k Ben oud, en heb honger, en sta in mijn recht. Zijn muizen voor katten niet 't dagelijks brood? Je sterft en verhuist naar het Rijk van de Dood! Verkoop daar je praatjes aan and'ren, verstaan?!’ Eén hap, en het was met het muisje gedaan. Naar La Fontaine. Vorige Volgende