De wetenschap der politiek
(2002)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||||||||
1
|
1. | geheel van staatkundige beginselen en regels volgens welke een staat, gewest enz. wordt of moet worden geregeerd; |
2. | handelwijze, gedragslijn van een regering als zodanig ten aanzien van bep. objecten; |
3. | manier van optreden, van doen, syn. tactiek.Ga naar voetnoot1 |
En van het bijvoeglijk naamwoord heet het:
1. | betrekking hebbend op de regering, bepaaldelijk op de voering van het regeringsbeleid in gegeven omstandigheden, en op de organisatie van het staatkundig leven; |
2. | in betrekking staand tot het staatkundig leven, de politiek; |
3. | met (of getuigend van) veel overleg, syn. behendig, sluw.Ga naar voetnoot2 |
Het gaat kennelijk om twee hoofdbetekenissen. In de eerste wordt ‘politiek’ in verband gebracht met ‘de staat’, ‘de overheid’. In het tweede geval slaat ‘politiek’ op een bepaalde manier van optreden, van handelen, die niet beperkt hoeft te blijven tot het domein van de staat. De eerste betekenis heeft iets pleonastisch: ‘politiek’ wordt gedefinieerd in termen van ‘de staat’; maar ‘de staat’ wordt in ons taalgebruik weer geassocieerd met ‘het politieke’. Strikt geredeneerd houdt deze betekenis in dat er zonder staat geen politiek mogelijk is. Een woordenboek legt echter alleen maar vast hoe woorden op een bepaalde tijd en in een bepaalde taalgemeenschap worden gebruikt. Een woordenboek schrijft niet voor, is niet normatief (al wordt het wel vaak
zo gebruikt). Het kan inconsistenties en tegenstrijdigheden in dat gebruik niet oplossen.
De achtergrond van de betekenissen van het woord ‘politiek’ kan achterhaald worden door er het ontstaan en de geschiedenis van na te lopen. Maar dan is het dienstig om eerst enkele methodische opmerkingen over de relatie tussen woorden, begrippen en verschijnselen te maken. Woorden zijn taalkundige uitingen die een bepaalde betekenis hebben. Die betekenis betreft allereerst de begripsinhoud die met dat woord wordt aangegeven. Dit noemen wij de ‘conceptuele’ of ‘cognitieve betekenis’.Ga naar voetnoot3 Het verband tussen woord en begrip is lang niet altijd eenvoudig, want aan de ene kant kunnen er voor hetzelfde begrip verschillende woorden bestaan, en aan de andere kant kan hetzelfde woord naar verschillende begrippen verwijzen. Naast de ‘conceptuele betekenis’ van woorden wordt de ‘associatieve betekenis’ onderscheiden. Daaronder verstaat men de lading die woorden hebben, boven en naast hun cognitieve betekenis. Het gaat om de gevoelens en waarderingen die aan woorden zijn gebonden, hun esthetische of stilistische waarde, enzovoorts.Ga naar voetnoot4 Kenmerkend voor al deze associatieve betekenissen is dat het vaak heel moeilijk is deze nauwkeurig te bepalen en af te grenzen, ook ten opzichte van de conceptuele betekenis.
Woorden verwijzen naar begrippen, en begrippen verwijzen (meestal) naar verschijnselen of een stand van zaken in de werkelijkheid. Ook de relatie tussen begrip en verschijnsel is gecompliceerd. In veel gevallen lijkt zulks niet het geval. Het begrip ‘paard’ is bijvoorbeeld onproblematisch - omdat paarden werkelijk bestaan, en omdat wij wereldwijd een stelsel van categorieën hanteren, waarin ‘paarden’ aan de hand van bepaalde kenmerken zijn gedefinieerd als een soort binnen de familie van de paardachtigen. (Maar ook dan zijn er nog wel demarcatieproblemen: wat is bijvoorbeeld het precieze verschil tussen een pony en een paard?) Veel moeilijker ligt de relatie tussen begrip en verschijnsel, als het gaat om meer abstracte verschijnselen, of verschijnselen die niet zo gemakkelijk zijn af te bakenen. Is het begrip ‘politieke partij’, zoals dat gebruikt wordt voor partijen in democratische staten, wel van toepassing op zogenaamde partijen in één-partijdictaturen? Een ander voorbeeld: in een interview uit 1986 antwoordt de Libische dictator Khadaffi op de vraag of zijn regime verantwoordelijk is voor het vermoorden van tegenstanders ervan die naar het buitenland zijn gevlucht: ‘We have not issued any orders for murdering anybody, but we are inciting revolution’.Ga naar voetnoot5 Was dit een ontkenning of een bevestiging? Kortom: het verband tussen woorden, begrippen en verschijnselen is ingewikkelder dan men op het eerste gezicht denkt, en het is dan ook raadzaam steeds na te gaan of het in een bepaalde situatie gaat over een woord, het begrip dat
ermee wordt bedoeld, of een stand van zaken in de werkelijkheid. Ik zal in de volgende paragraaf, waar het gaat om geschiedenis van woord en begrip ‘politiek’, regelmatig op deze onderscheidingen attenderen.
Ontstaan en geschiedenis van woord en begrip ‘politiek’
Het woord ‘politiek’ is afgeleid van het Griekse woord ‘polis’ (stad), en het ontstaat in de periode dat Griekenland bestond uit een groot aantal zelfstandige politieke gemeenschappen, stadstaten.Ga naar voetnoot6 De begripsinhoud, de conceptuele betekenis, van ‘politiek’ is dan al meerduidig. Dat blijkt uit Aristoteles' Politikon, de eerste verhandeling over politiek in de context van de Griekse stadstaat.Ga naar voetnoot7 In dit boek zet Aristoteles zijn denkbeelden over de inrichting van de polis uiteen.
‘Politikos’ kan duidelijk niet zonder meer met het moderne woord ‘politiek’ worden vertaald. De sfeer van de politiek was in de Griekse stadstaat niet duidelijk te onderscheiden van andere.Ga naar voetnoot8 Tegenover ‘politikos’ stond het begrip ‘idiotès’, wat zoveel betekende als: zich buiten het maatschappelijk leven stellend. Als Aristoteles in een beroemde passage uit Politikon de mens een ‘zoon politikon’ noemt, moet dat niet vertaald worden als ‘politiek dier’, maar als ‘sociaal wezen’. ‘Politiek’ bij Aristoteles verwijst in zijn meest algemene betekenis naar het nastreven van het ‘goede leven’ door middel van deelname aan de publieke zaak in de context van de polis. In deze betekenis kwam het ook terecht in het Latijn, waar het wordt vertaald met ‘civilis’, als het niet al eenvoudig wordt overgenomen als ‘politicus’. Daarnaast gebruikt Aristoteles het ter aanduiding van de inrichting van de stadstaat (‘constitutie’) in het algemeen, en in het bijzonder ook voor de in zijn ogen meest geschikte constitutie (politè). De politè is die constitutie waarin allen aan het bestuur deelnemen ten dienste van het algemeen belang.Ga naar voetnoot9 Deze begrippen van ‘politiek’ pasten alleen in de context van de Griekse (en later ook Romeinse) stadstaten, want die vormden de enige werkelijkheid waarnaar ze verwezen. Vandaar dat ‘politiek’ in het Latijn
(‘politicus’) vooral betrekking heeft op de periode dat Rome een republiek was. Met de ondergang van de Griekse stadstaat en de Romeinse Republiek - beiden gaan uiteindelijk op in het Romeinse imperium - komt er daarom een eind aan het begrip ‘politiek’ in zijn oorspronkelijke betekenis. Want daarna is er geen werkelijkheid meer die met dat begrip correspondeert.
Pas in de late Middeleeuwen wordt het Aristotelische begrip (en woord) ‘politiek’ herontdekt, als ook zijn Politikon weer in de oorspronkelijke versie wordt gevonden.Ga naar voetnoot10 Die herontdekking komt op een gelukkig tijdstip. Want tegen die tijd bestaan in een groot deel van Europa vrije steden, die in veel opzichten vergelijkbaar zijn met de stadstaten uit het oude Griekenland, en Rome. De latijnse termen ‘politicus’ en ‘civilis’ worden nu onderling uitwisselbaar, en verwijzen dan steeds meer naar een bepaald soort regime in zulke steden: het republikeinse. Het is de overeenkomst tussen de vrije stad van de Middeleeuwen en de polis van de Griekse en Romeinse oudheid, die het aristotelische begrip ‘politiek’ doet herleven, zij het in een toegespitste betekenis: het verwijst naar een stadsrepubliek van vrije burgers. Wij zien dat fraai geïllustreerd in het werk van Machiavelli, de laatste en invloedrijkste schrijver over de stadsrepubliek. ‘Politico’ is bij hem, met het frequenter gebezigde ‘vivere civile’, de uitdrukking waarmee hij het ware republikeinse regime aanduidt. Machiavelli als theoreticus van de vrije stadsrepubliek vinden wij bovenal in zijn Discorsi, zijn commentaar bij Livius' geschiedenis van de Romeinse Republiek.Ga naar voetnoot11 Maar zijn beroemdste boek is Il Principe, (De heerser),Ga naar voetnoot12 waarin het echter helemaal niet gaat over de republiek en de voordelen van het ‘vivere politico’. Il Principe is een verhandeling over hoe vorsten de macht kunnen verwerven; en als ze hem hebben, hoe ze die kunnen behouden. En in Il Principe komt het woord ‘politico’ in de aristotelische betekenis niet één keer voor.Ga naar voetnoot13
In dit boek ontwikkelt Machiavelli echter een heel ander begrip van politiek dan het klassieke - ook al gebruikt hij voor dat begrip nog niet het woord ‘politiek’. Het gaat dan om ‘politiek’ als de techniek van de macht, als de middelen die nodig zijn om de staat te beschermen. Want de periode waarin Machiavelli leeft, is de periode van het ontstaan van de staat. Het begrip ‘staat’ is afgeleid van het latijnse ‘status
regis’ - de toestand van de vorst. Gaandeweg wordt dit laatste begrip onpersoonlijker, tot het niet meer slaat op een persoon die de macht bezit, maar op ‘de staat’ als een abstractum.Ga naar voetnoot14 Geheel in de lijn van Machiavelli's verhandeling over de mechanica van de macht ligt de naam ‘les politiques’ die een aantal juristen en dienaren van de Franse staat kreeg opgedrongen. Zij stelden de handhaving van de integriteit van de staat boven partij kiezen in de godsdienstoorlogen die Frankrijk in de tweede helft van de zestiende eeuw teisterden. ‘Politiek’, als de amorele kunst die beoefend moet worden om de staat tegen de binnen- en buitenlandse vijand te beschermen, krijgt dan een negatieve associatieve betekenis. ‘The devil knew not what he did when he made man politic’, heet het al niet veel later bij Shakespeare.Ga naar voetnoot15 En in de negentiende eeuw schreef de Britse auteur Isaac Disraeli (de vader van de latere premier Benjamin Disraeli): ‘Politics, ill understood, have been defined as “the art of governing mankind by deceiving them”’.Ga naar voetnoot16 De opvatting van ‘politiek’ die uit dit citaat spreekt, is de erfenis van Machiavelli. (Zoals de term ‘machiavellistisch’ vrijwel een synoniem is van dit begrip ‘politiek’.) ‘Politiek’ slaat nu enerzijds op het nieuwe verschijnsel van de staat, maar anderzijds op een bepaalde techniek om met macht om te gaan, die dan wordt gekarakteriseerd als ‘sluw’, ‘arglistig’, ‘geslepen’. In deze laatste betekenis moet het nog lang concurreren met de erfenis van Aristoteles en het humanistische republikanisme, waarin ‘politiek’ in het Latijn gelijk wordt gesteld met ‘prudentia’, en dan juist ‘bedachtzaam’, ‘weloverwogen’, ‘omzichtig’ betekent.Ga naar voetnoot17
Als aan het eind van de achttiende eeuw, met de Franse Revolutie, politieke stromingen als liberalisme, conservatisme en later ook socialisme ontstaan, doet nog een ander begrip ‘politiek’ zijn intrede. Het is dynamisch, het gaat niet, zoals Machiavelli's ‘mantenere lo stato’ - de staat handhaven -, uit van een toestand die koste wat koste moet worden behouden. Het verwijst niet zozeer naar het verkeer tussen staten, als wel naar de inrichting van de maatschappij binnen de staat. En het is uitdrukking van het denken van de Verlichting, dat de mens (en dus ook de samenleving) kan worden vervolmaakt, of in ieder geval verbeterd. Zelfs het conservatisme, dat ontstaat in reactie op de ideeën van vooruitgang en ‘maakbaarheid’, zoals tegenwoordig wordt gezegd, beseft dat er grote politieke inspanning nodig is om alles bij het oude te laten. ‘Politiek’ betekent hier de manier waarop het programma van de nieuwe politieke stromingen wordt gerealiseerd. P.J. Troelstra, de leider van de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP), gaf ooit een prachtige definitie van ‘politiek’ in deze betekenis: ‘Politiek is vormgeven aan de toekomst’. In veel opzichten is dit
het begrip ‘politiek’ dat wij het meest frequent associëren met de politieke werkelijkheid waarin wij leven. Als tegenwoordig gesproken en gedebatteerd wordt over ‘het einde van de politiek’, dan wordt daar meestal mee bedoeld dat er geen grote ideologische tegenstellingen meer schijnen te bestaan tussen de klassieke politieke stromingen, en de politieke partijen die daarvan de uitdrukking zijn. In deze zin is ‘het einde van de politiek’ hetzelfde als het eveneens veelbesproken ‘einde der ideologieën’.Ga naar voetnoot18
Dit beknopte overzicht van de geschiedenis van ‘politiek’ als woord, begrip en verschijnsel, heeft laten zien hoe hiervan verschillende betekenissen in omloop zijn gekomen, en dat het daarbij niet alleen om conceptuele betekenissen gaat, maar ook om associatieve. Zo is ‘politiek’ in de aristotelische betekenis van grote morele distinctie, ‘a great and civilizing activity’, zoals de Britse politicoloog Bernard Crick het al op de eerste bladzijde van zijn hedendaagse verdediging van dit begrip ‘politiek’ noemt.Ga naar voetnoot19 Dat is een heel andere dan de lage waardering, die meestal aan de machiavellistische opvatting van politiek wordt toegekend. Er bestaan dus verschillende, soms strijdige conceptuele betekenissen van ‘politiek’, met aan elk daarvan een nog moeilijker te bepalen kluwen van associatieve betekenissen. Wat uit dit overzicht niet rechtstreeks naar voren komt, is dat al deze betekenissen van ‘politiek’ tegenwoordig naast elkaar in de omgangstaal bestaan. Dat is wat het woordenboek registreert, en dan alleen nog maar op het niveau van de conceptuele betekenissen. Wij weten nu enigszins hoe het zover is gekomen. Zoals echter wel vaker verschaft de historische analyse inzicht en begrip, maar geen oplossing.
1.2 Politiek als ‘wezenlijk betwist begrip’
Definities in de sociale wetenschappen
Er bestaat dus geen onomstreden omschrijving van het begrip ‘politiek’, en dat leidt ertoe dat de discussie over wat ‘politiek’ is, wel nooit zal verstommen. Iedereen ‘weet’ wat er mee bedoeld wordt, maar bijna niemand is het met een ander eens als geprobeerd wordt het begrip nauwkeurig en precies te definiëren. Zo ligt het in de omgangstaal. Maar hoe moet het dan met het begrip ‘politiek’ in de wetenschap? Een wetenschappelijke discipline kan het toch niet stellen zonder ondubbelzinnige definities van de begrippen waarmee de voornaamste verschijnselen die ze analyseert worden aangegeven? Dat lijkt echter in de sociale wetenschappen vaak buitengewoon
moeilijk, en soms zelfs onmogelijk te realiseren. Verschillende factoren zijn daarvoor verantwoordelijk. Eén daarvan is zonder twijfel dat de taal waarin de sociaal-wetenschappelijke analyse is vervat, meestal niet veel kan verschillen van de omgangstaal, zodat alle onduidelijkheden, tegenstrijdigheden en emotionele ladingen, kortom de associatieve betekenis, van alledaagse begrippen ongewild worden meegenomen naar de wetenschappelijke analyse. Om daaraan te ontsnappen zou de wetenschap der politiek eigenlijk een geheel eigen vocabularium moeten hebben, waarin verschijnselen zouden worden aangeduid met woorden, waarvan de betekenis precies en ondubbelzinnig vast ligt. Woorden met alleen maar een conceptuele betekenis, te vergelijken met de wijze waarop in de natuurwetenschappen woorden als ‘watt’, ‘volt’, ‘ampère’ of ‘joule’ zijn geconstrueerd; woorden die in de omgangstaal niet eens bestaan. Af en toe zijn er in de sociale wetenschappen wel pogingen in deze richting gedaan. De bekendste is waarschijnlijk de introductie van het begrip ‘polyarchie’ door de Amerikaanse politicoloog Robert A. Dahl.Ga naar voetnoot20 Hij wilde daarmee het begrip ‘democratie’ buiten de deur houden, een begrip dat niet alleen meervoudige conceptuele betekenissen heeft, maar ook nog zwaar gebukt gaat onder zijn associatieve betekenissen. Ondanks de grote invloed van het werk van Dahl in de wetenschap der politiek, is het begrip ‘polyarchie’ echter maar beperkt aangeslagen.
In theorie zou men voor de verschillende betekenissen van ‘politiek’ die wij zijn tegengekomen, nieuwe woorden kunnen bedenken. Zelfs als zulke nieuwe woorden door de gehele gemeenschap van beoefenaren van de sociale wetenschappen zouden zijn geaccepteerd, is het dubieus of men daar veel mee op zou schieten. Uiteindelijk zouden die nieuwe woorden toch weer terugvertaald moeten worden in de omgangstaal. De wetenschap der politiek kan het nu eenmaal niet stellen zonder woord en begrip ‘politiek’.
De kennelijke onmogelijkheid om één, voor iedereen aanvaardbare wetenschappelijke definitie van ‘politiek’ te geven, is ook gevolg van het feit dat ‘politiek’ geen ééndimensionaal begrip is, zoals bijvoorbeeld ‘temperatuur’. ‘Temperatuur’ wordt gebruikt ter aanduiding van relatieve warmte of koude. ‘Warmte’ daarentegen verwijst naar een subjectieve waarneming, waarover ieder met ieder van mening kan verschillen, ook al is de temperatuur precies dezelfde. Of, om het anders te zeggen: ‘temperatuur’ heeft nagenoeg geen, en ‘warmte’ wel associatieve betekenissen, nog afgezien van het feit dat de conceptuele betekenis van ‘warmte’ groter en vager is dan die van ‘temperatuur’. Daar komt nog iets bij. Van ‘temperatuur’ bestaat een operationele definitie, die onbetwistbaar vastlegt hoe de hoogte van de temperatuur wordt bepaald: door aflezing op de schaal van een thermometer, een meetinstrument dat zelf weer gebaseerd is op natuurwetenschappelijke kennis. Operationele definities zijn echter in de wereld en in de wetenschap van de politiek slechts in beperkte mate mogelijk. Want hierin verschilt de wereld van het sociale fundamenteel van die van de natuur: de laatste is voor de onderzoeker een object dat geen taal heeft om tegen
te spreken. Van de sociale wereld maakt de onderzoeker zelf deel uit, en hij communiceert ermee en erbinnen. Hij is niet vrij zijn woorden te kiezen.
‘Essentially contested concepts’
De implicaties van het voorgaande zijn verstrekkend. Er bestaat geen wereld van de politiek die onafhankelijk is van de namen die wij gebruiken om die wereld en wat daarin plaatsvindt te beschrijven. Vandaar dat het zoeken naar de ‘juiste woorden’ en de ‘correcte begrippen’ een zinloze bezigheid is. ‘Politics is a linguistically constituted activity’, heet het al op de eerste bladzijde van een bundel studies waarin wordt nagegaan hoe centrale begrippen in de politiek, zoals ‘democratie’, ‘representatie’, ‘partij’ en ‘staat’ hun betekenis hebben gekregen en hoe die afhankelijk van tijd en plaats, is veranderd.Ga naar voetnoot21
In zijn boek The Terms of Political DiscourseGa naar voetnoot22 trekt de Amerikaanse politicoloog William E. Connolly bovenstaande gedachte door en ontwikkelt de stelling dat alle centrale begrippen in de politiek en de politieke wetenschap ‘wezenlijk betwist’ zijn. Hij baseert zich daarbij op een artikel van de filosoof W.B. Gallie, ‘Essentially Contested Concepts’, uit het midden van de jaren vijftig.Ga naar voetnoot23
Connolly werkt de stelling uit aan de hand van het begrip ‘politiek’.Ga naar voetnoot24 Als men iets ‘politiek’ noemt, kunnen daarmee heel verschillende zaken worden aangeduid. Men kan er beslissingen mee bedoelen die door de regering zijn genomen. Maar ‘politiek’ kan ook slaan op een bepaalde handelwijze die wordt gekozen uit een reeks opties; bijvoorbeeld: ‘de politiek van de KLM om op de transatlantische route de tarieven te verlagen, teneinde het eigen marktaandeel ten opzichte van de grote Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen in stand te houden’. Van ‘politiek’ spreekt men verder wel als iemand bepaalde motieven verzwijgt en andere benadrukt, zoals wanneer tijdens een verkiezingscampagne een kandidaat voor een gezelschap van feministen geen ophef maakt over het anti-abortusstandpunt van zijn partij. Soms gebruikt men het woord ‘politiek’ als beslissingen de belangen of waarden van een bepaald deel van de bevolking aantasten. Connolly noemt als voorbeeld het toelatingsbeleid van een universiteit. Als dit duidelijk discrimineert ten opzichte van minderheidsgroepen, zal het al gauw ‘politiek’ worden genoemd. Nog eerder zal dat het geval zijn als de bestuurders van de universiteit met opzet discriminerende toelatingseisen hebben geformuleerd. Vaak speelt ook het aantal mensen dat door een beslissing wordt getroffen, en de periode waarin dat gebeurt, een rol als wij iets ‘politiek’ gaan noemen. Als twee of drie vluchtelingen uit Oost-Europa incidenteel
geen verblijfsvergunning krijgen, spreken wij nog niet van een bepaalde ‘politiek’, wel als het gaat om grote aantallen en over een lange periode. Of iets als ‘politiek’ wordt beschouwd, hangt verder af van traditie en cultuur. Zo wordt in de meeste landen een staking door arbeiders en vakbonden eerder ‘politiek’ gevonden, dan beslissingen van ondernemers om mijnen te sluiten of prijzen te verhogen. Tenslotte kunnen bepaalde zaken ‘politiek’ worden, omdat er publieke controverse over ontstaat. Zo werd de productie van napalm door het chemische bedrijf Dow Chemical een politieke zaak in de Verenigde Staten, nadat deze ten tijde van de oorlog in Vietnam het object van publieke discussie was geworden, en heftig bestreden werd door anti-oorlogsactivisten.
Zonder twijfel is het mogelijk nog meer aspecten van het begrip ‘politiek’ aan te wijzen, maar deze voorbeelden acht Connolly voldoende om te demonstreren hoeveel dimensies ‘politiek’ heeft en hoeveel betekenissen aan het begrip ‘politiek’ worden toegekend. (Gewapend met de wijsheid van de voorafgaande paragraaf kan men constateren dat Connolly in al deze voorbeelden bepaalde combinaties van conceptuele en associatieve betekenissen opvoert; duidelijk is dat hij daar nog lang mee door zou kunnen gaan.) De strekking van dit voorbeeld is: geen van de bovengenoemde dimensies is voldoende om iets als ‘politiek’ te beschouwen. In het algemeen zijn steeds combinaties van een aantal van bovengenoemde punten mogelijk. Anders gezegd: er bestaat blijkbaar geen onveranderlijke reeks van noodzakelijke en voldoende voorwaarden voor het ‘correcte’ gebruik van het begrip ‘politiek’. In plaats daarvan moeten wij, aldus Connolly, ‘politiek’ opvatten als een ‘cluster concept’ - een ‘trosbegrip’. Er is sprake van een brede reeks van criteria die op ‘politiek’ van toepassing kunnen zijn, ‘any large set of these criteria grouped together in a particular act or practice is capable of qualifying the act as political’.Ga naar voetnoot25 Wij hebben hier te maken met een verschijnsel dat de filosoof Ludwig Wittgenstein heeft omschreven als ‘familiegelijkenissen’: de verschillende inhouden die het begrip ‘politiek’ in verschillende (of dezelfde) context heeft, hebben geen gemeenschappelijke kern, maar ze lijken op elkaar zoals familieleden op elkaar lijken: omdat ze een aantal kenmerken in steeds andere combinaties vertonen.
Connolly's conclusie luidt dat voor een aantal centrale begrippen in de politiek (èn de wetenschap der politiek) geldt dat het vrijwel onmogelijk is er ondubbelzinnige definities van te geven, en dat de discussie over de juiste toepasbaarheid van die begrippen een belangrijk element vormt zowel van het politieke debat als van de discussie in de politieke wetenschap. In zijn studie analyseert hij behalve het begrip ‘politiek’ de begrippen ‘belang’, ‘macht’ en ‘vrijheid’. Het is niet moeilijk nog heel wat meer van zulke ‘wezenlijk betwiste begrippen’ uit de sfeer van de politiek te noemen. Voorbeelden te over: ‘democratie’, ‘klassenstrijd’, ‘elite’, ‘revolutie’, ‘burgerlijke ongehoorzaamheid’, ‘ideologie’, ‘totalitarisme’ - over al deze begrippen woedt in de politiek evenzeer een eindelooos debat als in de politieke wetenschap. De uiteindelijke consequentie van de zienswijze van Connolly is dat de semantische
analyse van zulke begrippen zèlf als een vorm van politiek moet worden beschouwd, een consequentie die Connolly dan ook voor zijn rekening neemt:
Central to politics, as I understand it, is the ambiguous and relatively open-ended interaction of persons and groups who share a range of concepts, but share them imperfectly and incompletely. Politics involves a form of interaction in which agents adjust, extend, resolve, accommodate, and transcend initial differences within a context of partly shared assumptions, concepts, and commitments. On this reading, conceptual contests are central to politics: they provide the space for political interaction.Ga naar voetnoot26
Dat gaat wel heel ver, en de oplettende lezer bemerkt dat Connolly hier bovendien toch zelf een normatieve keuze maakt: hij vindt dat ‘politiek’ draait om publieke discussie, en zonder dat hij in zijn boek Aristoteles noemt, moet hij daarom in dit opzicht worden beschouwd als een neo-Aristoteliaan. (Net als de al eerder genoemde Bernard Crick. Die typeert ‘politiek’ als ‘the public actions of free men’.Ga naar voetnoot27)
‘Wezenlijk betwiste begrippen’ betwist
De visie van Connolly is overigens omstreden in de wetenschap der politiek. In de meeste boeken wordt hierover het standpunt ingenomen dat, voorzover er over centrale politieke begrippen onduidelijkheid bestaat, dit een vervelend maar in beginsel tijdelijk probleem is, dat verdwijnt met de verdere opmars van de wetenschap. Kritiek op Connolly's stelling dat politieke begrippen ‘wezenlijk betwist’ zijn is met name naar voren gebracht door zijn Amerikaanse collega Felix Oppenheim, in diens Political Concepts.Ga naar voetnoot28 Op een aantal punten lijkt deze kritiek overtuigend; niet alle begrippen in de politiek zijn noodzakelijkerwijs ‘wezenlijk betwist’. Maar Oppenheim kan niet afdoende argumenteren dat centrale begrippen, zoals hierboven besproken, niet gedoemd zijn ‘wezenlijk betwist’ te blijven. Typerend in dit opzicht is dat hij geen poging doet om met behulp van zijn ‘reconstructivisme’ het begrip ‘politiek’ te definiëren. Volgens Oppenheim zijn politieke begrippen niet zelden ofwel vaag, ofwel open, ofwel dubbelzinnig. ‘Vaagheid’ verwijst naar de onmogelijkheid om nauwkeurige grenzen van de begripsinhoud vast te leggen, zoals bijvoorbeeld bij ‘middelbare leeftijd’ of ‘kaalheid’. ‘Openheid’ verwijst naar de onmogelijkheid om een concept te definiëren met behulp van een aantal noodzakelijke en voldoende condities voor het gebruik ervan. ‘Democratie’ is daarvan volgens Oppenheim een voorbeeld. ‘Dubbelzinnigheid’ verwijst naar het feit dat met hetzelfde woord geheel verschillende begripsinhouden worden aangeduid, bijvoorbeeld het woord ‘vrijheid’. Een beroemd essay van Isaiah Berlin, ‘Two conceptions of liberty’,Ga naar voetnoot29 gaat precies over
die dubbelzinnigheid. Berlin stelde dat het begrip ‘vrijheid’ in politieke discussies in twee heel verschillende betekenissen wordt gebruikt. Hij noemde die ‘negatieve’, respectievelijk ‘positieve vrijheid’. ‘Negatieve vrijheid’ is, kort geformuleerd: ‘vrijheid van’. Het is de vrijheid van het individu om niet belemmerd te worden door anderen (i.c. de staat). ‘Positieve vrijheid’ is ‘vrijheid om’; hier wordt verwezen naar de mogelijkheden die individuen hebben (of krijgen) om dingen te doen die zij wenselijk vinden.
Dat bepaalde uitdrukkingen in het gewone taalgebruik vaag, open of dubbelzinnig zijn, betekent volgens Oppenheim dat ze betwistbaar zijn, tenminste zolang ze niet door hem ‘reconstructivistisch’ gedefinieerd zijn. (‘Reconstructivism’ is de term die hij gebruikt voor zijn poging begrippen precies te definiëren). Voor Oppenheim betekent dit echter niet dat ze altijd ‘wezenlijk betwistbaar’ blijven. Hij wijst op het gevaar dat de radicale implicatie van de stelling dat politieke begrippen ‘wezenlijk betwistbaar’ zijn, tot een relativisme leidt waarin geen enkele opvatting over zo'n betwist begrip ‘beter’ kan worden geacht dan een andere. Dan zou echter ook aan het ‘betwisten’ van deze begrippen elke zin ontvallen.Ga naar voetnoot30 Daarin heeft Oppenheim gelijk als wij inderdaad elk begrip wezenlijk betwistbaar zouden maken. Dan immers zou het ‘betwisten’ niet langer mogelijk zijn, omdat er geen gemeenschappelijke woordenschat meer beschikbaar zou zijn waarmee dat gedaan zou kunnen worden. Stel je het verkeer in Nederland voor, als de begrippen ‘rood’ en ‘groen’ wezenlijk betwistbaar zouden zijn. Dat zijn ze niet, ook al voerden tijdens de zogenaamde Culturele Revolutie in de Volksrepubliek China (1966-1969) de maoïstische ‘Rode Gardes’ de regel in dat men juist bij rood licht door moest rijden. Maar voor het begrip ‘politiek’ ligt het toch anders. De moeilijkheden om tot één definitie te komen, liggen niet aan de ‘dubbelzinnigheid’ en ‘vaagheid’ ervan, maar aan zijn ‘openheid’, en daartegen heeft ook Oppenheim geen overtuigend recept.
1.3 ‘Politiek’ als aspect of als sector
Politiek als aspect van alle sociale verhoudingen
Hierna komt de constatering dat wij in de wetenschap der politiek niet één, door iedereen geaccepteerde en gebruikte omschrijving van ‘politiek’ aantreffen, niet als een verrassing. De lange reeks politicologische handboeken en inleidingen bevat een vrijwel even lange reeks definities van ‘politiek’, die niet zelden sterk van elkaar verschillen. Niettemin is er daar wel een zeker patroon in te herkennen. In het algemeen kunnen de meeste ervan in twee categorieën worden verdeeld. In de eerste wordt ‘politiek’ opgevat als een aspect van alle maatschappelijke verbanden.
In de roman The Fox in the Attic van Richard Hughes merkt een van de hoofdpersonen op: ‘government isn't just something tucked away on a high shelf labelled POLITICS - governing goes on in every human relationship, every moment of the
day’.Ga naar voetnoot31 Deze zin zou als motto kunnen gelden voor definities van deze eerste categorie. Zo analyseert Kate Millet in haar Sexual PoliticsGa naar voetnoot32 de meest intieme betrekkingen tussen mensen als politieke relaties. Wellicht een stap verder ging de etholoog Frans de Waal. Hij onderzocht het gedrag van chimpansees binnen een chimpansee-gemeenschap, waarbij hij vooral belang stelde in de manier waarop in die gemeenschap hiërarchische patronen op basis van de uitoefening van macht en geweld tot stand kwamen, en noemde zijn studie Chimpansee-politiekGa naar voetnoot33. Kennelijk is echter ook bij chimpansees politiek niet alles: in 1988 publiceerde De Waal een vervolgstudie, nu over verzoeningsgedrag onder chimpansees, resusapen, beermakaken en bonobo's, waarbij hij allerlei vergelijkingen met menselijk gedrag maakte.Ga naar voetnoot34 Vreemd genoeg viel dit gedrag niet onder zijn definitie van ‘politiek’.
In de eerste categorie passen dus al die definities van ‘politiek’ waarin ‘politiek’ wordt opgevat als een aspect van alle menselijke (en soms dus zelfs dierlijke!) verhoudingen, in welke sociale sfeer zich die ook afspelen. Zo omschrijft Harold Lasswell ‘politiek’ als verdelingsstrijd: Politics: Who Gets What, When, How?Ga naar voetnoot35 is de typerende titel van zijn klassieke boek. Een soortgelijke benadering vinden we ook terug bij Carl Joachim Friedrich, die in zijn hoofdwerk Man and His Government stelt: ‘Indeed, it is the essence of politics... to argue about justice, that is to say, to argue about who may be compared with whom for what treatment’.Ga naar voetnoot36 Bij Friedrich gaat politiek echter niet alleen over verdeling, maar ook over de publieke rechtvaardiging ervan. Robert A. Dahl omschrijft een ‘politiek systeem’ als ‘any persistent pattern of human relations that involves, to a significant extent, control, influence, power or authority’.Ga naar voetnoot37 ‘Politiek’ wordt hier duidelijk in verband gebracht met het (regulier) uitoefenen van macht. Het element ‘conflict’ als bepalende factor voor de vraag of iets ‘politiek’ is, komt naar voren bij Carl Schmitt. Hij definieert ‘het politieke’ als volgt: ‘Die spezifische Unterscheidung, auf welche die politische Hand-
lungen und Motive sich zurückführen lassen, ist die Unterscheidung von Freund und Feind’.Ga naar voetnoot38 Op deze visie kom ik verderop terug.
De Amerikaanse socioloog Talcott Parsons geeft een heel andere definitie: ‘We treat a phenomenon as political in so far as it involves the organization and mobilization of resources for the attainment of the goals of a particular community’.Ga naar voetnoot39 Parsons brengt in zijn omschrijving niet minder dan drie elementen samen: van politiek is pas sprake als het gaat om (1) organisatie en mobilisatie van hulpbronnen (2) ten dienste van de doeleinden van (3) een bepaalde gemeenschap. Maurice Duverger gaat nog verder door niet één definitie te geven van politiek; hij stelt namelijk dat het begrip ‘politiek’ een Janushoofd heeft, altijd en overal. Aan de ene kant is politiek ‘essentiellement une lutte, un combat, le pouvoir permettant aux individus et aux groupes qui le détiennent d'assurer leur domination sur la société, et d'en tirer profit’. Aan de andere kant is politiek ‘un effort pour faire règner l'ordre et la justice, le pouvoir assurant l'intérêt général et le bien commun’.Ga naar voetnoot40 Duverger onderkent aan ‘politiek’ dus twee dimensies: strijd om de macht en het scheppen van een (rechtvaardige) orde. Hij combineert om zo te zeggen de definities van Lasswell en Parsons.
Geheel verschillend hiervan is de slotsom van G.H. Kuypers: ‘Wij hebben dus gevonden dat men (...) in plaats van “een politiek”, kan zeggen “een beleid”. Er is geen ander verschil dan dat het laatste beter klinkt dan het eerste.’Ga naar voetnoot41 Dat roept vanzelfsprekend de vraag op wat onder ‘beleid’ moet worden verstaan, maar het is misschien interessanter op dit punt de mening van Ernest Zahn aan te halen die, als Tsjech van huis uit, een scherpzinnig boek over Nederland heeft geschreven. Daarin schrijft hij: ‘“Beleid” is een onvertaalbaar Nederlands woord, een equivalent voor politiek, en toch ook weer niet, want het staat niet voor machtsstrijd en sluwheid (die toch nooit ontbreken), maar alleen voor een omzichtig, rechtvaardig en doelmatig regelen van zaken.’Ga naar voetnoot42 Zahn zegt met zoveel woorden dat hij vindt dat machtsstrijd en sluwheid onlosmakelijk met het begrip ‘politiek’ zijn verbonden, en dat het begrip ‘beleid’ die dimensie nu juist verdonkeremaant.
Een laatste thema dat door velen gezien wordt als het centrale onderwerp van de ‘politiek’ is het doen van keuzen en daarmee het belang van besluitvorming. Rod Hague en Martin Harrop bijvoorbeeld beginnen hun Comparative GovernmentGa naar voetnoot43 met:
‘In our view, politics is the process by which groups make collective decisions’. Zoveel is duidelijk: in al deze opvattingen van ‘politiek’, is politiek niet gebonden aan specifieke politieke instituties, ook al wordt dit niet altijd expliciet gemaakt. ‘Politiek’ kan overal aanwezig zijn.
Sectorale definities van ‘politiek’
Tegenover definities die ‘politiek’ opvatten als een aspect van het samenleven in zijn algemeenheid, staan sectorale definities. Die beperken ‘politiek’ tot een specifieke sector van de maatschappelijke werkelijkheid, met name de staat. Een karakteristiek voorbeeld hiervan is te vinden in de eerste Nederlandse inleiding in de wetenschap der politiek: ‘De wetenschap der politiek is de wetenschap, die het leven van de staat bestudeert’.Ga naar voetnoot44 Een soortgelijke definitie geeft Hoogerwerf in 1972, als hij ‘politiek’ definieert als ‘het overheidsbeleid, alsmede de totstandkoming en effecten ervan’.Ga naar voetnoot45 Tien jaar later vinden wij een overeenkomstige definitie vervat in het toen - in Amsterdam - gangbare jargon, als Fennema ‘politiek’ definieert als ‘het proces van articulatie van maatschappelijke tegenstellingen op het niveau van de staat’.Ga naar voetnoot46 In deze laatste begripsomschrijving wordt overigens een verband gelegd met een aspectsgewijze benadering, terwijl de definitie van Hoogerwerf zo ruim kan worden uitgelegd dat vrijwel alle maatschappelijke processen eronder vallen. Er zijn immers zeer veel factoren en processen die rechtstreeks of indirect van invloed zijn op het overheidsbeleid, en de effecten van dit laatste zijn op talloze levensterreinen aanwijsbaar.
Eastons omschrijving van ‘politiek’
Tegen definities die ‘politiek’ beperken tot het domein van de staat bestaan verschillende bezwaren. Het eerste is eigenlijk hierboven al genoemd: het is in moderne staten vaak moeilijk een duidelijke grens te trekken tussen ‘staat’ en ‘maatschappij’. Vandaar de behoefte aan een definitie van ‘politiek’ die enerzijds oog heeft voor de bijzondere plaats van de overheid, maar die zich daar niet toe beperkt. Zo'n omschrijving is opgesteld door de Amerikaanse politicoloog David Easton: ‘The political system (...) is that system of interactions in any society through which binding or authoritative allocations are made and implemented’.Ga naar voetnoot47 Easton is van mening dat van
politiek sprake is als in een samenleving waarden moeten worden voortgebracht of toegedeeld. Die waarden kunnen materieel zowel als immaterieel zijn. Bij de laatste categorie kan men denken aan de burgerlijke vrijheden, bij de eerste aan de produktie van goederen en diensten voor collectief (wegen en dijken) of individueel (auto's en badpakken) gebruik. Over waardetoedeling zullen altijd conflicten mogelijk zijn, onder andere vanwege het schaarste-vraagstuk: de voorraad aan gewenste waarden is niet oneindig groot. Daarom is er een of andere institutie nodig die de waardetoedeling uitvoert op een manier die in die samenleving als gezaghebbend wordt geaccepteerd. Voor veel processen van waardetoedeling is dat de overheid. Maar de toedeling van economische waarden speelt zich grotendeels buiten de overheidssfeer af. Zij komt tot stand door beslissingen van ondernemers en consumenten, die opereren op een, in theorie, vrije markt.
Het aantrekkelijke van de definitie van Easton is dat deze een middenweg houdt tussen ‘sector’- en ‘aspect’- definities van politiek. De eerste categorie dreigt de sfeer van de politiek te beperken tot de staat, de tweede verbreedt het begrip politiek zo ver dat vrijwel alles tot de politiek kan worden gerekend. Van de eerste soort definities onderscheidt die van Easton zich doordat hij ‘politiek’ niet beperkt tot formele politieke instituties als regering of parlement. Ook politieke partijen, belangengroepen, demonstraties en acties kunnen eronder vallen. ‘A policy is authoritative when people to whom it is intended to apply or who are affected by it consider that they must or ought to obey it’, zo stelt hij.Ga naar voetnoot48 De gezaghebbende toedeling van waarden kan met andere woorden op allerlei levensterreinen plaatsvinden. Zonder een nadere specificatie dreigt dit criterium echter ‘politiek’ toch weer te verbreden tot een dimensie van het gehele sociale leven.
Dit probleem tracht Easton door twee inperkingen te ontlopen. In de eerste plaats door de restrictie dat het bij politiek alleen gaat om ‘those interactions through which values are authoritatively allocated for a society’.Ga naar voetnoot49 De eerste beperking houdt dus in dat ‘politiek’ wordt gerelateerd aan die beslissingen die gezaghebbend zijn voor ‘de samenleving’. Daarmee zal in het algemeen de nationale staat worden bedoeld, al is dat niet met zoveel woorden gezegd. Vervolgens voert Easton het onderscheid in tussen ‘politiek’ en ‘para-politiek’: ‘I shall refer to internal political systems of groups and organizations as parapolitical systems and retain the concept “political systems” for political life in the most inclusive unit being analyzed, namely, in society.’Ga naar voetnoot50
Echt bevredigend is deze oplossing niet, maar toch wordt de definitie van Easton in de politicologie waarschijnlijk het meest gebruikt. Dit ondanks het feit dat zij is toegespitst op de politiek binnen een staat, en niet op de internationale politiek, de politiek tussen staten; hetgeen een extra tekortkoming betekent.
1.4 Carl Schmitt en Der Begriff des Politischen
Schmitts begrip ‘politiek’
Als contrast met het voorgaande daarom de opvattingen over politiek van de Duitse staatsrechtgeleerde en politieke theoreticus Carl Schmitt (1888-1985), die hij uiteenzette in een reeks colleges in het studiejaar 1925/26. In 1928 werd deze gepubliceerd onder de titel Der Begriff des Politischen.Ga naar voetnoot51 Schmitt begint met een historische verkenning van het ontstaan van de moderne staat, en daarmee volgens hem ook van het moderne begrip ‘politiek’; dit relaas loopt vrij parallel met wat hierover in 1.1 van dit hoofdstuk is geschreven, zodat ik het hier niet uitvoerig samenvat. De Europese staat die aan het eind van de Middeleeuwen ontstaat, werd het model van politieke eenheid, drager van het monopolie op politieke besluitvorming; binnen die staat heerste ‘rust, zekerheid en orde’ - zoals de taak van de politie van oudsher werd gedefinieerd. ‘Im Innern eines solchen Staates gab es tatsächlich nur Polizei und nicht mehr Politik’.Ga naar voetnoot52 ‘Politiek’ en ‘politie’ zijn allebei van het Griekse woord polis afgeleid, en Schmitt benadrukt dat ‘politiek’ in deze periode vóór alles slaat op buitenlandse politiek, op de politiek van soevereine staten onder elkaar. Die soevereiniteit berustte op de handhaving van recht en rust binnenlands: in zoverre waren ‘politiek’ en ‘politie’ inderdaad elkaar aanvullende begrippen. Wat is nu ‘klassiek’ aan dit model van de staat, binnenlands gepacificeerd en naar buiten toe als een gesloten, soevereine eenheid optredend tegen andere soevereine staten? Schmitt: ‘Das Klassische ist die Möglichkeit eindeutiger, klarer Unterscheidungen. Innen und Aussen, Krieg und Frieden, während des Krieges Militär und Zivil, Neutralität oder Nicht-Neutralität, alles das ist erkennbar getrennt und wird nicht absichtlich verwisst.’Ga naar voetnoot53 Dit heldere onderscheid tussen oorlog en vrede acht Schmitt van groot belang:
‘Die Hegung und klare Begrenzung des Krieges enthält eine Relativierung der Feindschaft. Jede solche Relativierung ist ein grosser Fortschritt im Sinne der Humanität, ... denn es fällt den Menschen schwer, ihren Feind nicht für einen Verbrecher zu halten.’Ga naar voetnoot54
Vriend en vijand
Na deze inleidende opmerkingen komt Schmitt tot zijn verkenning van het begrip politiek zelf. Als politiek een zelfstandige sfeer van het menselijk denken en handelen
is, dan moet - zo stelt hij - het specifiek politieke in de ‘letzte Unterscheidungen’ gelegen zijn waartoe het politieke handelen kan worden herleid. Op het gebied van de moraal is het onderscheid tussen ‘goed’ en ‘kwaad’ de ‘letzte Unterscheidung’; op dat van de esthetiek ‘mooi’ en ‘lelijk’, terwijl economie alleen maar mogelijk is op basis van het onderscheid tussen ‘nuttig’ en ‘schadelijk’, of ‘rendabel’ en ‘niet-rendabel’.Ga naar voetnoot55 Op grond hiervan stelt Schmitt: ‘Die spezifische Unterscheidung, auf welche sich die politische Handlungen und Motive zurückführen lassen, ist die Unterscheidung von Freund und Feind’.Ga naar voetnoot56
Deze opvatting van ‘politiek’ als uiteindelijk berustend op de onderscheiding tussen ‘vriend’ en ‘vijand’ leent zich voor veel misverstand, en misverstand is in grote mate ontstaan ondanks Schmitts uitvoerige toelichting op zijn stelling.Ga naar voetnoot57 Aan Schmitts opvatting van ‘politiek’ kan een vijftal aspecten worden onderscheiden. In de eerste plaats wordt politiek niet beperkt tot een bepaalde sector van de maatschappij. Hoewel hij vasthoudt aan de staat als de eigenlijke locus van politiek, kan niettemin politiek ontstaan op vrijwel alle terreinen van maatschappelijk handelen, namelijk daar waar tegenstellingen een hoge intensiteit bereiken. Iedere religieuze, morele, economische, etnische of andere tegenstelling verandert in een politieke, wanneer zij sterk genoeg is geworden om mensen effectief in te delen als vriend of vijand.Ga naar voetnoot58 Schmitt definieert politiek dus niet in termen van een bepaald aspect van sociaal handelen of van een bepaalde institutionele sector, maar in termen van de intensiteit van tegenstellingen. In de tweede plaats benadrukt Schmitt dat zijn begrip ‘vijand’ geen enkele morele inhoud heeft. De ‘vijand’ is niet slecht, en de vijandschap waarvan hier sprake is, heeft geen persoonlijk karakter. Het gaat om de publieke vijand.Ga naar voetnoot59 De implicatie van dit standpunt is dat de vriend-vijand-tegenstelling nooit betrekking heeft op individuen, maar altijd op collectiviteiten.Ga naar voetnoot60 In de derde plaats ontleent de vriend-vijand-tegenstelling zijn intensiteit aan de uiteindelijke mogelijkheid van de Ernstfall van een open conflict: oorlog (of burgeroorlog). ‘Die Begriffe Freund, Feind und Kampf erhalten ihren realen Sinn dadurch, dass sie ins besondere auf die reale Möglichkeit der physischen Tötung Bezug haben und behalten.... Krieg ist nur die äusserste Realisierung der Feindschaft’.Ga naar voetnoot61 Het risico van oorlog, van gewelddadige dood, dat is de horizon waartegen politiek zich afspeelt, en waaraan politiek zijn spanning ontleent. In de vierde plaats ziet Schmitt in het heldere onderscheid tussen
vriend en vijand een mogelijkheid tot verzakelijking, ontideologisering, van conflicten. Enerzijds omdat er geen twijfel bestaat over wie vriend is en wie vijand; anderzijds omdat de vijand in deze zin niet als onmens, misdadiger of anderzins als moreel minderwaardig wordt beschouwd. In zoverre acht hij het hanteren van deze tegenstelling een stap vooruit in de beschaving.
Tenslotte volgt uit het betoog van Schmitt dat ‘politiek’ in zijn visie, onder normale omstandigheden, voor alles betrekking heeft op buitenlandse politiek, op de politiek tussen staten. Daar is de intensiteit van de vriend-vijand-tegenstelling het sterkst, want dáár ligt allereerst de mogelijkheid van een gewapend conflict. Wat wij onder binnenlandse politiek verstaan is alleen maar mogelijk zolang de staat binnenlandse rust en veiligheid kan garanderen. Het is mogelijk dat politieke tegenstellingen binnenlands een extreme (in de zin van Schmitt ‘politieke’) intensiteit bereiken. Maar daarmee houdt de staat in feite op staat te zijn:
‘Wenn innerhalb eines Staates die parteipolitischen Gegensätze restlos “die” politische Gegensätze geworden sind, so ist der äusserste Grad der “innerpolitischen” Reihe erreicht, d.h. die innerstaatlichen, nicht die aussenpolitischen Freund- und Feindgruppierungen sind für die bewaffnete Auseinandersetzung massgebend. Die reale Möglichkeit des Kampfes, die immer vorhanden sein muss, damit von Politik gesprochen werden kann, bezicht sich bei einem derartigen “Primat der Innenpolitik” konsequenterweise nicht mehr auf den Krieg zwischen organisierten Völkereinheiten (Staaten oder Imperien), sondern auf den Bürgerkrieg.’Ga naar voetnoot62
Schaarste of gevaar
Met de wijsheid die de discussie over ‘wezenlijk betwiste begrippen’Ga naar voetnoot63 heeft opgeleverd valt in te zien dat Schmitt een dimensie van ‘politiek’ heeft beschreven die in de meeste liberaal-democratische opvattingen hoogstens verhuld aanwezig is. De binnenlandse politiek die wij heden ten dage vooral met ‘politiek’ associëren beschouwt hij als parasitair ten opzichte van de politiek tussen staten. Alleen als de staat zichzelf weet te handhaven tegenover andere staten is binnenlandse politiek mogelijk.
Deze visie op politiek van Schmitt contrasteert duidelijk met die van Easton. Eastons begrip van ‘politiek’ is naar binnen gericht, dat van Schmitt naar buiten. Voor Easton is de menselijke conditie er een van schaarste, voor Schmitt een van gevaar. Easton heeft een individualistisch-economische opvatting van politiek: politiek gaat om het toedelen van dingen die individuen afzonderlijk kunnen genieten; voor Schmitt gaat politiek om het beschermen van de veiligheid en integriteit van een collectiviteit. Easton is duidelijk de erfgenaam van een liberale, Angelsaksische (en insulaire) traditie, waar publiek debat, het respecteren van rechten en het handhaven
van de wet als de kern van ‘politiek’ worden gezien. Schmitt staat in de (continentale) politieke traditie die met Machiavelli begint, en waar het primaire gegeven voor de politiek het handhaven van de integriteit van de staat tegenover altijd potentieel dreigende anderen is.
Gianfranco PoggiGa naar voetnoot64 gaat na deze observaties verder met een poging de opvattingen van Easton en Schmitt over politiek met elkaar te verzoenen. Dat lijkt mogelijk, stelt hij, als wij Schmitts idee van politiek voorop stellen, en dat van Easton een secundaire geldigheid toekennen. Het handhaven van de territoriale en culturele integriteit, en de historische continuïteit van een staat gaan logisch en chronologisch vooraf aan interne allocatie van de waarden die zijn bewoners produceren. Maar dat zou toch te simpel zijn. Schmitts fout is namelijk dat hij uitgaat van een collectiviteit die er al is, om vervolgens te benadrukken hoezeer deze in zijn bestaan wordt bedreigd. De collectiviteit is echter zelf een product van politiek. Een volk bestaat pas als het is ontstaan, en het scheppen van zo'n collectiviteit als een volk, zo meent Poggi, veronderstelt die symbolische publieke processen die bij Easton centraal staan: het opstellen en goedkeuren van collectief bindende beslissingen, het organiseren en handhaven van een interne orde. Zonder zulke processen kan een collectiviteit nooit de duidelijke identiteit krijgen die Schmitt als de kern ervan ziet.Ga naar voetnoot65 Maar Easton zit er volgens Poggi naast als hij alleen processen tot de politiek rekent voorzover zij te maken hebben met de toewijzing van waarden. Dit laat immers buiten beschouwing dat die waarden eerst moeten worden geproduceerd of gecreëerd. Zouden wij tot Eastons begrip ‘politiek’ niet alleen waardetoewijzing kunnen rekenen, maar ook processen die waarden produceren welke door de leden van een collectiviteit alleen gemeenschappelijk kunnen worden bezeten, dan is in dat geval een even primaire en wezenlijke dimensie van politiek geïdentificeerd als die van Schmitt. Poggi concludeert dat de beide begrippen elkaar dan in feite aanvullen.Ga naar voetnoot66
1.5 Tot slot
In dit hoofdstuk stonden twee zaken centraal. In de eerste plaats is betoogd dat veel van de belangrijkste begrippen in de politiek en de politieke wetenschap niet neutraal zijn en niet met behulp van een ‘zuiver wetenschappelijke’ definitie kunnen worden vastgelegd. Zij zijn en blijven ‘wezenlijk betwist’, en dat is het gevolg van het feit dat de politieke werkelijkheid niet los staat van taal en begrippen, maar juist daarin mogelijk wordt. Deze ‘wezenlijke betwistheid’ is vervolgens gedemonstreerd aan de hand van het begrip ‘politiek’. Daaruit kwam naar voren dat die ‘wezenlijke betwist-
baarheid’ een voordeel is, wanneer men er zich van bewust is. Door te gaan letten op de dimensies van ‘politiek’ die sommige auteurs benadrukken en andere weglaten, zien wij pas hoe veelvormig het verschijnsel ‘politiek’ is, en worden wij er gevoelig voor hoezeer dit ook met andere centrale begrippen het geval kan zijn.
- voetnoot1
- G. Geerts en H. Heestermans: Van Dale Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, twaalfde, herziene druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht - Antwerpen, 1992, 2340.
- voetnoot2
- Ibidem.
- voetnoot3
- Cf. Geoffrey Leech, Semantiek (oorspronkelijk Engels, 1974), Utrecht/Antwerpen: Het Spectrum, 1976, 42.
- voetnoot4
- Leech verdeelt de associatieve betekenis onder in de connotatieve, stilistische, affectieve, gereflecteerde, collocatieve en thematische betekenis. Leech, op. cit., 28-42.
- voetnoot5
- International Herald Tribune, 18-4-1986.
- voetnoot6
- Deze paragraaf is voor een groot deel gebaseerd op Bart Tromp, Het einde van de politiek?, Schoonhoven: Academic Service, 1990, 13-29.
- voetnoot7
- De oorspronkelijke tekst, voorzien van een vertaling in het Engels is te vinden in Aristotle, Politics, with an English translation by H. Rackham, (1932), Cambridge, Mass./London: Harvard UP/Heinemann, 1977. De meest recente vertaling in het Engels is: Aristotle, The Politics, ed. Stephen Everson, Cambridge: Cambridge University Press, 1988.
- voetnoot8
- M.I. Finleys Democracy Ancient and Modern (London: Chatto & Windus, 1973) geeft niet alleen inzicht in de ‘politiek’ van de Griekse stadstaat, geïllustreerd met voorbeelden uit het Athene van de vierde eeuw voor Christus, maar contrasteert ook de Atheense opvatting van democratie met de hedendaagse theorie van het pluralisme. (Zie voor de laatste het desbetreffende hoofdstuk van Percy Lehning, ‘De theorie van het pluralisme’, in J.J.A. Thomassen (red.), Hedendaagse democratie, Alphen aan den Rijn: Samsom H.D. Tjeenk Willink, 1991, 107-129.)
- voetnoot9
- V. Sellin, ‘Politik’, in: O. Brunner, W. Conze, R Koselleck (Hrsg.), Geschichtliche Grundbegriffe, Band 4, Stuttgart: Kleff-Cotta, 1978, 802-6.
- voetnoot10
- Cf. Nicolai Rubinstein, ‘The history of the word politicus in early-modern Europe’, in: Anthony Pagden (ed.), The Languages of Political Theory in Early-Modern Europe, Cambridge: Cambridge University Press, 1987, 41-57.
- voetnoot11
- Voluit: Discorsi sopra la prima deca di Tito Livio. (‘Commentaren bij de eerste tien boeken van Titus Livius’) in: Niccolò Machiavelli: Opere (a cura di Ezio Raimundi), (1966), Milaan: Ugo Murzia, 1983. De beste niet-Italiaanse uitgave is: Niccolò Macchiavelli, The Discourses (ed. Bernard Crick), (1970), London: Penguin, 1983.
- voetnoot12
- De beste niet-Italiaanse editie is The Prince, (ed. Quentin Skinner & Russell Price), Cambridge: Cambridge University Press, 1988. De beste Nederlandse vertaling is die van Frans van Dooren, De heerser, (1976), Amsterdam: Atheneum Polak & Van Gennep, 1987.
- voetnoot13
- Dolf Sternberger, Machiavelli's ‘Principe’ und der Begriff des Politischen, Wiesbaden: Franz Steiner Verlag, 1975, 35.
- voetnoot14
- Een korte conceptuele geschiedenis van het begrip ‘staat’ geeft Quentin Skinner in: ‘The State’, in Terence Ball, James Farr and Russell L. Hanson (eds.), Political Innovation and Conceptual Change, Cambridge: Cambridge University Press, 1989, 90-132.
- voetnoot15
- William Shakespeare, Timon of Athens, III, 3. Harmondsworth: Penguin Books, 1981, 93.
- voetnoot16
- Geciteerd in Bernard Crick, In Defence of Politics, second edition, Harmondsworth: Penguin Books, 1982, 16.
- voetnoot17
- Cf. G. Kuypers, Grondbegrippen van politiek, Utrecht/Antwerpen: Het Spectrum, 1973, 13-15.
- voetnoot18
- De huidige discussie over ‘het einde van de politiek’, ontbrand naar aanleiding van de these van Francis Fukuyama (‘The End of History?’, in: The National Interest, 1 (1989), Summer, 3-18), is in veel opzichten een herhaling van die over ‘het einde van de ideologie’ in de jaren vijftig. Cf. Daniel Bells nu klassieke The End of Ideology. On the Exhaustion of Political Ideas in the Fifties, Revised Edition, (1962), New York/London: The Free Press/Collier-Macmillan, 1966.
- voetnoot19
- Crick, op. cit., 15.
- voetnoot20
- Robert A. Dahl, Polyarchy. Participation and Opposition, (1971), New Haven/London: Yale University Press, 1972. Zie verder hoofdstuk 14.
- voetnoot21
- Ball, Farr and Hanson, op. cit., ix
- voetnoot22
- William E. Connolly, The Terms of Political Discourse, Oxford: Martin Robertson, second edition, 1983.
- voetnoot23
- W.B. Gallie, ‘Essentially Contested Concepts’, in: Proceedings of the Aristotelian Society, 56 (1955-1956), 167-198.
- voetnoot24
- In de volgende alinea heb ik zijn uiteenzetting (Connolly, op. cit., 12-13) geparafraseerd.
- voetnoot25
- Connolly, op. cit., 14.
- voetnoot26
- Idem, 6-7.
- voetnoot27
- Crick, op. cit., 18.
- voetnoot28
- Felix Oppenheim, Political Concepts. A Reconstruction, Oxford: Basil Blackwell, 1984.
- voetnoot29
- Opgenomen in Isaiah Berlin, Four Essays on Liberty, Oxford: Oxford University Press, 1969.
- voetnoot30
- Felix Oppenheim, op. cit., 182-185.
- voetnoot31
- Richard Hughes, The Fox in the Attic, Harmondsworth: Penguin Books, 1964
- voetnoot32
- Kate Millet, Sexual Politics, (1971), Londen: Virago, 1977.
- voetnoot33
- Frans de Waal, Chimpansee-Politiek. Macht en Seks bij Mensapen, Amsterdam: Becht, 1982.
- voetnoot34
- Frans de Waal, Verzoening. Vrede stichten onder apen en mensen, Utrecht: Het Spectrum, 1988.
- voetnoot35
- Harold Lasswell, Politics: Who Gets What, When, How?, (1936), New York: World Publishing, 1958.
- voetnoot36
- Carl Joachim Friedrich, Man and His Government. An Empirical Theory of Politics, New York: McGraw-Hill, 1963, 256.
- voetnoot37
- Robert A. Dahl, Modern Political Analysis, Englewood Cliffs, New Jersey: Prentice Hall, third edition, 1976, 3.
- voetnoot38
- Carl Schmitt, Der Begriff des Politischen. Text von 1932 mit einem Vorwort und drei Corollarien, (1963), Berlijn: Duncker & Humblott, 1979, 26.
- voetnoot39
- Talcott Parsons, The System of Modern Societies, Englewood Cliffs, New Jersey: Prentice Hall, 1971, 16.
- voetnoot40
- Maurice Duverger, Introduction à la politique, (1964), Paris: Gallimard, 1970, 20.
- voetnoot41
- G. Kuypers, Grondbegrippen van politiek. Utrecht: Het Spectrum, 1973, 15-16.
- voetnoot42
- Ernest Zahn, Regenten, rebellen en reformatoren. Een visie op Nederland en de Nederlanders, Amsterdam: Contact, 1989, 21.
- voetnoot43
- Rod Hague, Martin Harrop, Comparative Government. An Introduction, London: MacMillan, 1982, 3.
- voetnoot44
- J. Barents, De wetenschap der politiek. Een terreinverkenning, 's-Gravenhage: Stols, 1948, 23.
- voetnoot45
- A. Hoogerwerf, Politicologie. Begrippen en problemen, Alphen aan den Rijn: Samsom, 1972, 37.
- voetnoot46
- Meindert Fennema, ‘Tussen vierde en vijfde macht’, in: Meindert Fennema & Ries van der Wouden (red.), Het Politicologen-debat. Wat is politiek? Amsterdam: Van Gennep, 1982, 25.
- voetnoot47
- David Easton, A Framework for Political Analysis, Englewood Cliffs, New Jersey: Prentice Hall, 1965, 52.
- voetnoot48
- David Easton, The Political System, New York: Knopf, 1960, 132.
- voetnoot49
- David Easton, A Framework for Political Analysis, 50. (Cursivering van mij, BT.)
- voetnoot50
- Idem, 52.
- voetnoot51
- Ik maak hier gebruik van Carl Schmitt, Der Begriff des Politischen. Text von 1932 mit einem Vorwort und drei Corollarien, (1963), Berlin: Duncker & Humblot, 1979. In 1963 publiceerde Schmitt een aanvulling op dit boek, Theorie der Partisanen: Zwischenbemerkungen zum Begriff des Politischen, Berlin: Duncker & Humblot.
- voetnoot52
- Idem, 10.
- voetnoot53
- Idem, 11.
- voetnoot54
- Ibidem.
- voetnoot55
- Idem, 26.
- voetnoot56
- Ibidem.
- voetnoot57
- Cf. Theo W.A. de Wit, De onontkoombaarheid van de politiek. De soevereine vijand in de politieke filosofie van Carl Schmitt, Ubbergen: Pompers, 1992, 83-129, voor een indringende analyse van Schmitts, ‘vriend-vijand’-these.
- voetnoot58
- Schmitt, op. cit., 37.
- voetnoot59
- Idem, 29.
- voetnoot60
- Cf. De Wit, op. cit., 101.
- voetnoot61
- Schmitt, op. cit., 33.
- voetnoot62
- Idem, 32.
- voetnoot63
- Overigens is het opmerkelijk dat Schmitt al in de jaren twintig de stelling verdedigde dat ‘alle politieke begrippen, voorstellingen en woorden een polemisch karakter hebben’. (Mijn vertaling.) Daarmee liep hij vooruit op het concept van ‘essentially contested concepts’. Schmitt, op. cit., 31-32.
- voetnoot64
- Gianfranco Poggi, The Development of the Modern State. A Sociological Introduction, Londen: Hutchinson, 1978, 9-10.
- voetnoot65
- Een goede illustratie bij dit abstracte argument is Eugen Webers studie over natievorming in Frankrijk, Peasants into Frenchmen. The Modernization of Rural France 1870-1914, Stanford: Stanford University Press, 1976.
- voetnoot66
- Poggi, op. cit., 11-13.