Verraad op de Balkan
(1996)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |
overleefden de charge; van de paarden stierven er vijfhonderd in de ‘vallei des doods’. Tot de overlevenden behoorde Lord Cardigan, die de Lichte Brigade aanvoerde. 's Avonds nam hij een heet bad aan boord van zijn privéjacht, dat voor anker lag voor de kust en dronk een fles champagne bij zijn diner alvorens zich te ruste te begeven De Lichte Brigade had het verkeerde doel aangevallen, ogenschijnlijk het gevolg van een misverstand tussen Lord Raglan, de Britse opperbevelhebber, en Lord Lucan, de commandant van de cavalerie. In een schitterende studie (The Reason Why, 1953) heeft Cecil Woodham-Smith echter in kaart gebracht hoe de organisatie en tradities van het Britse leger in de voorafgaande dertig jaar een blunder als die met de Lichte Brigade zo goed als onvermijdelijk hadden gemaakt. Zou zo'n studie ook gemaakt kunnen worden over het fiasco van Dutchbat III in Srebrenica? Staan al die grotere en kleinere misverstanden en ongelukjes op zichzelf, of vloeien zij voort uit de organisatie van de krijgsmacht en de politiek van UNPROFOR? De vraag is nu niet met zekerheid te beantwoorden, maar ik neig tot een bevestigend antwoord. Aan de uitzending van Dutchbat III is heel wat vooraf gegaan. Eerst is in 1991 besloten tot het oprichten van een luchtmobiele brigade. Die zou bij uitstek geschikt zijn voor vredesoperaties. Al snel werd echter duidelijk dat voor de vredesoperaties die werkelijk plaats vinden, luchtmobiele eenheden nu juist niet nodig zijn. Voor de dienst in Bosnië moesten de luchtmobiele bataljons, die bij ontstentenis van helikopters toch al niet luchtmobiel waren, worden omgeschoold tot pantserinfanterie. Daaruit bestond nu juist de ‘oude’ landmacht grotendeels. De pantserinfanteriebrigades werden echter bemand door dienstplichtigen. Zij mochten niet tegen hun zin bij vredesoperaties worden ingezet. Dat was althans de stelling van opeenvolgende ministers van Defensie. Om toch aan vredesoperaties deel te kunnen nemen werd daarom vervolgens in een vloek en een zucht de dienstplicht afgeschaft en in de Prioriteitennota plaatste de toenmalige minister van Defensie Ter Beek de grondwettelijk verplichte verdediging van het vaderland op één lijn met het deelnemen aan zulke vredesoperaties. De volksvertegenwoordiging sprak hem niet tegen. | |
[pagina 174]
| |
Onder Kamerbrede druk is het uiteindelijk tot deelname van Dutchbat aan UNPROFOR gekomen, ondanks het feit dat op dat ogenblik al duidelijk was dat UNPROFOR vond dat het niet in staat was om zijn mandaat uit te voeren. Zeker niet als het om de tot ‘safe areas’ geproclameerde getto's ging, waarin tienduizenden opgejaagde Bosniërs door het leger van generaal Mladić waren samengedrongen. In de brief - zijn derde over dit onderwerp - die minister Voorhoeve zojuist aan de Staten-Generaal verzond, doet hij verschillende pogingen om toch nog iets nuttigs te zien in de aanwezigheid van Dutchbat I, II en III in Srebrenica. De soldaten hebben mijnen geruimd, zieken verzorgd, en in meer algemene termen ‘belangrijk humanitair werk verricht’. Maar de gruwelijke waarheid is uiteindelijk deze: UNPROFOR - in Srebenica: Dutchbat - beschermde niets en niemand en stond erbij en keek ernaar of de Bosniërs wel ‘correct’ gedeporteerd (‘geëvacueerd’ volgens de bataljonscommandant) werden en naar hun executie geleid. Dit is waar het werkelijk om gaat, niet om treurig stemmende ‘communicatiestoornissen’ binnen het apparaat van de krijgsmacht en het Ministerie van Defensie. De ‘vredesoperaties’ waaraan Nederland zo graag mee wilde doen, waar de hele krijgsmacht voor is gereorganiseerd, zijn uitgelopen op een beschamende onmacht oog in oog met een voorspelbare massamoord. Die onmacht was namelijk geen natuurgegeven, maar de uitkomst van politieke beslissingen. In de eerste plaats die van de leiding van UNPROFOR, in de tweede plaats van de Nederlandse instemming daarmee. De brief van minister Voorhoeve bevat wat dit aangaat een onthullende passage. ‘De verwachting dat de Verenigde Naties de NAVO bij een noodsituatie in de enclave prompt zouden vragen omvangrijke luchtsteun te verlenen, is niet bewaarheid.’ Ik ben er niet geweest, maar ik geloof graag dat Srebenica tactisch gezien militair onverdedigbaar was. Dat is echter iets anders dan strategische onverdedigbaarheid. De Servische politiek bestaat er uit te zien hoever men kan gaan. Drie tot vijftien vermoorde kinderen en burgers per dag en per ‘veilig gebied’ mag van de Verenigde Naties, zo is empirisch vast komen te staan. Wat was er echter gebeurd als de NAVO, op verzoek van UNPROFOR, bij de eerste tekenen van het Servische offensief tegen Srebenica inderdaad ‘omvangrijke luchtsteun’ had verleend, of, meer in het | |
[pagina 175]
| |
algemeen, de stelselmatige Servische schendingen van afgesloten overeenkomsten had afgestraft overeenkomstig het mandaat van de Veiligheidsraad? Wat was er gebeurd als de commandant van UNPROFOR niet was ingegaan op het dreigement van generaal Mladić, dat luchtsteun aan Dutchbat tot moord op gegijzelde Nederlandse militairen zou leiden en tot intensief bombarderen van de ‘safe area’ Srebrenica? Waarom kreeg Mladić toen niet te horen dat hij, zijn troepen, en zijn zogenaamde regering, dan onmiddellijk doelwit zouden zijn van onverbiddelijke (lucht)aanvallen? Dat werd ter plaatse aan de commandant van UNPROFOR, generaal Janvier, geadviseerd door zijn stafofficieren (onder wie Nederlanders). Het antwoord op deze vragen is veel relevanter voor de verdere deelname aan ‘vredesoperaties’ van Nederlandse eenheden dan de opmerkingen die ik nu heb horen opborrelen bij diezelfde volksvertegenwoordigers die zulke vragen ook al niet stelden toen zij kritiekloos instemden met de uitzending van Dutchbat naar Srebenica.
30 augustus 1995 |
|