in 1991 naar Joegoslavië, om precies te zijn naar Novi Sad, de hoofdstad van Vojvodina, een van de twee autonome provincies die allebei enkele jaren eerder door de Servische partijleider Milošević waren ingelijfd bij Servië. Maar daar was Van de Port niet in geïnteresseerd. Hij kwam niet voor de politiek naar Novi Sad, maar voor een onderzoek naar de eigenaardige relatie tussen Serviërs en zigeuners.
De wereld van de zigeuners is in de Europese cultuur lang een symbool geweest voor het andere, het wilde en het vreemde. Dat symbool is allang versleten tot een ongevaarlijk cliché: het schilderij van de jonge zigeunerin met de half ontblote borst.
Niet zo in Servië: hier heeft het aloude motief van de zigeunerwereld als toevluchtsoord voor wie aan de benauwdheid van het burgermansleven wil ontkomen niets aan belang ingeboet. Dit komt met name tot uiting in het bezoek aan zigeunercafés, waar men zich aan drank en gezang te buiten gaat en zich verbroedert met de zigeuners, die voor het overige worden beschouwd als tweederangs burgers. Hier is klaarblijkelijk een ruimte waar ‘wildheid’ en ‘beschaving’ elkaar raken en die ruimte wilde Van de Port in kaart brengen.
Maar dit academische project strandde op twee zandbanken. De eerste bestond uit de vooronderstelling van de mogelijkheid van wetenschappelijke objectiviteit. Volgens deze vooronderstelling zou Van de Port een neutraal waarnemer zijn, die alleen maar optekent wat hij waarneemt en niets meer. Zijn boek is een lang en eerlijk verslag van de onmogelijkheid dat te doen en vol te houden. Waarom zou zijn verhaal over de mensen in Novi Sad ‘objectiever’ en meer waar zijn, dan de verhalen die zij over zichzelf vertellen?
De eerlijkheid waarmee Van de Port over zijn worsteling met deze vraag verslag doet, maakt zijn boek alleen al de moeite waard. Hij herinnert ons eraan hoe geconstrueerd zelfs het meest ‘feitelijke’ nieuws is. Tegenwoordig wordt daarin - om een voorbeeld te noemen - onnadenkend over ‘Moslims’ gesproken en geschreven ook als het gaat om Bosniërs die nog nooit in een moskee zijn geweest.
De tweede zandbank waarop zijn onderzoek strandde, was de oorlog die vier maanden na zijn aankomst uitbrak. Deze veranderde niet alleen zijn perspectief, maar ook dat van de mensen die zijn onderzoeksobject vormden. Het ‘tuchthuis van de oorlog’