Tegen het vergeten. Degenstoten en sabelhouwen
(1997)–Bart Tromp– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |
‘A curious fellow’Zonder twijfel is Max Aitken (1879-1964; vanaf 1916 Lord Beaverbrook) een fascinerende figuur uit de Britse geschiedenis. Voor de Britten zelf is hij dat vooral omdat hij er zo succesvol in slaagde als buitenstaander door te dringen tot de top van de Britse elite. Dit is ook wat zijn laatste (en beste) biografen, Anne Chisholm en Michael Davie, dertig jaar na zijn dood nog verbijstert.Ga naar eind76 Het zegt overigens meer over het gesloten karakter van het Britse status- en klassenstelsel dan over Beaverbrook. Dat een ‘gewone jongen’, die niet eens in Engeland was geboren, Peer of the Realm werd, krantenmagnaat, gevierd society-man, verdienstelijk historicus en omstreden politicus, die nochtans in twee wereldoorlogen deel uitmaakte van het kabinet, dat is in Groot-Brittannië nog altijd opzienbarend nieuws. Omstreden is Beaverbrook altijd geweest en gebleven. Clement Attlee, de latere Labour-premier, die hem meemaakte in Churchills oorlogskabinet, noemde hem de enig werkelijk slechte mens, evil man, die hij kende. David Lloyd George, premier vanaf 1916 mede dankzij Beaverbrooks intriges, constateerde in 1918 dat ‘no man in any party trusts Max’ en dat men daarin groot gelijk had. Zijn hele leven voerde Beaverbrook een eenmanspartij aan. Zijn machtsmiddelen waren geld, informatie en charme. Rudolf Hess, met wie hij sprak na diens dolzinnige vlucht naar Groot-Brittannië in 1941, deelde hem mee dat Hitler (die hij in de jaren dertig had ontmoet) hem graag mocht. Dat was nog vóór Beaverbrook in de tweede helft van de jaren dertig de meest uitgesproken en luidruchtige voorstander van appeasement met Hitler in het Verenigd Koninkrijk werd. Hij bleef dat nog een tijd nadat de oorlog al was uitgebroken. Uit de biografie van Chisholm en Davie komt naar voren dat Beaverbrook zich in de winter van 1939-1940 in feite schuldig maakte aan hoogverraad, door in alle ernst besprekingen te voeren over een campagne om de regering-Chamberlain ten val te brengen en te vervangen door een pro-Hitler-regime onder leiding van de hertog van Windsor. (Ex-koning Edward viii, van wie de nazistische sympathieën zijn culturele ontwikkeling ruimschoots overtroffen. Hij verkeerde in de me- | |
[pagina 206]
| |
ning dat Graham Greene een golflinks was.) Een half jaar later leverde hij als minister van vliegtuigproductie en lid van het oorlogskabinet een wezenlijke bijdrage aan het standhouden van Groot-Brittannië tegen Hitler. (Zie ‘Het ministerschap van Beaverbrook’, eerder in dit boek.) Een zo kleurrijk figuur vraagt erom beschreven te worden. Het boek van Chisholm en Davie is dan ook niet de eerste biografie van Beaverbrook. De eerste biografie werd geschreven bij Beaverbrooks leven, en wel door Tom Driberg, de extreem-linkse socialist die hij de roddelrubriek van de Daily Evening liet schrijven. Driberg was een volstrekt onbetrouwbare man, die steeds weer in opspraak dreigde te komen door de grove en openlijk wijze waarop hij zijn homoseksuele voorkeur uitleefde; later werd hij lid van het Lagerhuis voor Labour en nog weer later Life-Peer. Na zijn dood bleek hij zowel voor de KGB als voor de CIA te hebben gewerkt. In concept was de biografie die hij van Beaverbrook schreef, weinig vleiend en in veel opzichten vals. Maar tegen Beaverbrook was Driberg niet opgewassen. Die slaagde erin Driberg zo in de tang te nemen dat deze alle naargeestige onthullingen over zijn voormalige werkgever schrapte zonder dat iets erop wees dat Beaverbrook hem onder druk had gezet. Laat in zijn leven raakte Beaverbrook bevriend met de onconventionele historicus A.J.P. Taylor, die het in politiek opzicht altijd volstrekt met hem oneens was geweest. Taylor viel voor Beaverbrooks charmes. ‘Of course, I loved him and whatever he did was perfect in my eyes.’ Als ‘honorary director’ van de Beaverbrook Bibliotheek bevond Taylor zich na de dood van zijn vriend in de positie om een omvangrijke biografie van hem te schrijven, in die eigenaardige mengeling van ironie en naïviteit waarop hij patent had.Ga naar eind77 Het is geen hagiografie, maar een werkelijk kritische biografie is zijn boek toch ook niet te noemen, al was het maar omdat Taylor niet over alle bronnen kon beschikken, ondanks zijn positie en ondanks het feit dat het voorstel om de biografie te schrijven voor zijn dood aan Beaverbrook was voorgelegd en door hem was goedgekeurd. Beaverbrook, zelf een niet onverdienstelijk politiek historicus, organiseerde al van jongs af aan zijn archieven, met als doel zijn eigen versie van de gebeurtenissen te ondersteunen. Zo was hij niet alleen ten nauwste betrokken bij de val van minister-president Asquith in 1916, maar zorgde hij er ook voor zoveel mogelijk documenten daarover - zoals de brieven van Asquiths dochter - in zijn bezit te krijgen. Hij wilde niet alleen geschiedenis maken, maar deze ook schrijven. Max Aitken werd op 25 mei 1879 in Canada geboren, zoon van een Schotse dominee die vanwege een kerkscheuring naar de andere | |
[pagina 207]
| |
kant van de Atlantische Oceaan was uitgezonden. Hij was klein van gestalte, met een enorm hoofd, en hij legde vanaf zijn jeugd een enorme energie aan de dag, die gepaard ging met het vermogen mensen te charmeren en te manipuleren. Zijn eerste werkgever zei later dat hij na een maand niet meer wist of Aitken voor hem werkte, of hij voor Aitken. Aitken begon met het verkopen van verzekeringen, maar verbreedde al snel zijn activiteiten: onroerend goed, aandelen in spoorwegen, bouw, noem maar op. Al snel had hij een stijl van werken ontwikkeld die hij zijn hele leven trouw zou blijven. Staande achter een lessenaar dicteerde hij brieven en opdrachten aan zijn secretaresses en staf; snel, beknopt en ter zake. In 1909 zette hij de kroon op zijn werk door een fusie tot stand te brengen tussen de belangrijkste cementindustrieën van Canada. De wijze waarop hij dit bijna-monopolie organiseerde, verdoezelde hij met een wirwar van manoeuvres, waaruit zijn biografen tachtig jaar later toch genoeg wijs kunnen worden om aannemelijk te maken dat fraude, bedrog en oplichting de noodzakelijke ingrediënten waren van deze coup, die de dan al vermogende Aitken voor de rest van zijn leven multimiljonair maakte. Onmiddellijk daarna begon Aitken een nieuwe carrière aan de andere kant van de Atlantische Oceaan. Hij was een vurig aanhanger van het Britse Rijk, wat zich vertaalde in sterke steun voor de vleugel in de Britse Conservatieve Partij die streefde naar tariefmuren rond het imperium. De aanvoerder van die vleugel was Joseph Chamberlain geweest, en na zijn dood werd het Andrew Bonar Law, net als de 21 jaar jongere Aitken van oorsprong een Canadees zakenman. Bonar Law was verder in alles zijn tegendeel: bescheiden, standvastig en zorgvuldig - kwaliteiten die Aitken temeer bewonderde waar hij deze zelf niet bezat. Aitken zocht en won de vriendschap van Bonar Law, en ook die met Rudyard Kipling, de literator en profeet van het Britse Imperium. Mede dankzij hen slaagde Aitken erin kandidaat voor de Conservatieve Partij in Ashton (Lancashire) te worden toen hij nog niet eens Brits staatsburger was, en bij een tussenverkiezing in 1910 in het Lagerhuis te worden gekozen. Als politicus maakte hij daar geen indruk. Hij nam er zelden het woord en legde weinig of geen belangstelling aan de dag voor de kwesties die in het parlement speelden. Al na zes maanden werd hij niettemin geridderd tot sir Max Aitken, kennelijk om geen andere reden dan zijn royale giften aan de partij. In deze tijd begon Aitken uit te kijken naar een krant. Niet omdat hij in journalistiek als zodanig geïnteresseerd was; ook niet om zo nog meer geld te kunnen verdienen. In een eigen dagblad zag hij allereerst een bron van politieke macht. Zijn grote voorbeeld was Lord | |
[pagina 208]
| |
Northcliff, die zijn titel te danken had aan de manier waarop hij van de Daily Mail een massakrant had gemaakt, waarmee hij de publieke opinie - bij ontstentenis van andere media als radio en televisie - effectief wist te bespelen. Uiteindelijk zou Aitken drie kranten bezitten: de Daily Express, de Sunday Express en de Evening Standard. Aitken zag in 1911 zijn vriend Bonar Law tot leider van de Conservatieven verkozen, maar toen de Eerste Wereldoorlog uitbrak, werd hij weer Canadees staatsburger en oefende een even ongebruikelijke als buitengewone invloed uit als zaakwaarnemer bij de Britse regering van de Canadese troepen in Vlaanderen. De Liberale regering stond al die tijd onder leiding van Herbert Asquith. Naarmate het slechter ging met de oorlog, kwam deze steeds meer onder vuur te liggen, niet in de laatste plaats van leden van het kabinet als de geduchte Lloyd George. Aitken hielp hem: hij wilde Bonar Law aan de macht helpen en Asquith vervangen door een eerste minister die de oorlog wel zou kunnen winnen. Wat volgde, was wat Beaverbrook zelf in 1934 ‘het belangrijkste wat hij had gedaan’ noemde, en wat hij omschreef als een ‘eerlijke intrige’. Kern daarvan was dat hij Bonar Law, de Conservatief, en Lloyd George, de Liberaal, bij elkaar bracht. Tezamen brachten zij Asquith ten val. Twee dagen daarna werd Aitken in de adelstand verheven, ondanks de bezwaren van de koning die niet vond dat de publieke verdiensten van Aitken daartoe strekten. Lloyd George en Bonar Law, nu eerste minister en plaatsvervangend eerste minister, meldden de koning dat de beslissing al aan de betrokkene en zijn kiesdistrict was meegedeeld, waarop George V met tegenzin de handtekening zette waardoor sir Max Aitken de eerste Lord Beaverbrook werd. Mooi was dit alles niet en Aitken had liever Bonar Law als eerste minister gezien. Maar de energieke en doortastende Lloyd George was als eerste minister de juiste man op de juiste plaats; Asquith was dat in oorlogstijd nooit geweest. Als Aitken zijn peerage inderdaad kreeg als beloning voor zijn ‘eerlijke intrige’, dan zijn er toen en later heel wat voor minder in het Hogerhuis terechtgekomen. De erkentelijkheid van Lloyd George ging niet zo ver dat hij Beaverbrook de door hem begeerde zetel in het kabinet aanbood. Pas in februari 1918 werd Beaverbrook hoofd van het nieuwe departement van Informatie (en propaganda!), een functie die hij pas aanvaardde toen hij ook werd benoemd tot Chancellor of the Duchy of Lancaster. Dit kanselierschap was een sinecure, maar het bracht wel de rang van minister met zich mee en een zetel in het kabinet. (In de Britse politiek maken niet alle ministers deel uit van het kabinet.) De benoeming ging niet van een leien dakje: koning George V maakte in | |
[pagina 209]
| |
eerste instantie bezwaar, aangezien een van de taken van de kanselier bestond uit overleg met de vorst over benoemingen in de Anglicaanse kerk. De koning vond Beaverbrook in dit opzicht geen passende keuze, omdat deze presbyteriaan was. Maar Beaverbrook kreeg zijn zin; hij combineerde zijn ministerschap met de leiding van zijn krant. Onmiddellijk eiste hij het monopolie op alle voorlichting en informatieverschaffing door de regering. Dat zou hem de machtigste bewindsman na de premier hebben gemaakt. Maar zover kwam het natuurlijk niet. Beaverbrook raakte verstrikt in onophoudelijke en eindeloze controverses met andere ministeries over zijn bevoegdheden. In oktober 1918 trad hij af. Na de oorlog intrigeerde Beaverbrook verder in de politiek, met als grote doel Bonar Law eerste minister te maken. Dat lukte in 1922, maar als hij daarna op een ministerspost mocht hebben gerekend, werd hij teleurgesteld. Bonar Law bleek bovendien geen sterk regeringsleider en al snel openbaarden zich bij hem ziekteverschijnselen die na stelselmatig verkeerde diagnoses op keelkanker betrekking bleken te hebben. Opgelucht legde de uitgeputte Bonar Law zijn functies neer. De zes maanden die daarop volgden, laten Beaverbrook in menselijk opzicht van zijn beste kant zien. Hij stelde alles in het werk om het zijn stervende vriend naar de zin te maken en hij bleef bij hem tot het eind. Bonar Laws laatste woorden waren aan Beaverbrook gericht: ‘You are a curious fellow’. Met de dood van Bonar Law (die werd opgevolgd door de door Beaverbrook verafschuwde Stanley Baldwin) verloor Beaverbrook zijn ankerplaats in de Conservatieve Partij. Die zou hij anders op den duur ook wel kwijt zijn geraakt, daarvoor was hij te zeer éénmanspartij. Zijn oude vriend Churchill viel hij nu aan omdat deze als minister van Financiën aan de gouden standaard vasthield. Met Kipling kwam het tot een breuk over de onafhankelijkheid van Ierland, die Beaverbrook met alle middelen die hem ten dienste stonden ondersteunde. Churchill stelde ooit dat Beaverbrooks positie op drie poten rustte: hemzelf, zijn krant en Bonar Law. Toen de laatste er niet meer was, was Beaverbrook op de eerste twee aangewezen en raakte het evenwicht zoek. Maar Beaverbrook was niet alleen in zaken en politiek geïnteresseerd. Hij grossierde in tal van buitenechtelijke affaires, die zich vooral afspeelden in de wereld van landhuizen, dure reizen en hotels, en champagne, zijn lievelingsdrank en dus ook die van zijn gasten, en nog meer van aan maagzuur lijdende hoofdredacteurs in zijn dienst. Dit is de wereld die onsterfelijk is gemaakt in de vroege romans van Evelyn Waugh, in sommige waarvan Beaverbrook zeer herkenbaar is | |
[pagina 210]
| |
opgevoerd (zoals in Scoop met ‘Lord Copper’ als eigenaar van de Daily Beast); de wereld waarin over de al bejaarde Beaverbrook verhalen gaan dat hij regelmatig jonge vrouwen ontvangt die niets aan hebben onder hun bontjassen. Tot aan het begin van de twintigste eeuw hadden dagbladen in Groot-Brittannië een beperkte oplage en waren zij vaak van geheime subsidies van politieke partijen afhankelijk. De eerste van de grote Press lords, Lord Northcliffe, sloeg met zijn Daily Mail een heel andere weg in: die van een winstgevende massakrant. In plaats van dat kranten afhankelijk waren van politici, kwam het nu andersom te liggen, zeker zolang er nog geen andere massamedia bestonden. Dit was de machtspositie van waaruit Beaverbrook zijn krantenimperium als een veldheer leidde. Er was geen sprake van dat de redacties en de hoofdredacteuren ook maar enige onafhankelijkheid genoten. Soms vanuit zijn kantoor in Fleet Street, maar meestal vanuit zijn landhuis buiten Londen, dicteerde Beaverbrook hoe de hoofdartikelen eruit moesten zien en waar de verslaggeving het accent op moest leggen; welke zaken tot de proporties van een schandaal moesten worden opgevoerd en welke met de mantel der liefde bedekt. Ook in het kleine was hij een dictator, die zich bijvoorbeeld razend kon maken over het gebruik van het woord ‘komma’ in de getelegrafeerde artikelen van correspondenten uit het buitenland. Tweehonderd komma's kostten meer dan drie pond extra, rekende hij voor. Naar buiten toe hield hij echter de schijn op dat hij zich met de inhoud van zijn kranten in het geheel niet bemoeide. Beaverbrook was een even eigenzinnig als eigengereid politicus. Van enige consistentie in zijn opvattingen is echter niets te bespeuren, behalve waar het een sentimentele liefde voor het Britse Imperium betrof, waaronder hij eigenlijk alleen het Verenigd Koninkrijk en de blanke dominions verstond. In 1929 begon hij met zijn kranten zijn grootste politieke campagne, de Empire Crusade. Min of meer gesteund door Lord Rothermere, de andere grote persmagnaat, broer en erfgenaam van Northcliff, begon Beaverbrook een ware veldtocht om door middel van de publieke opinie de Conservatieven en de regering te dwingen een imperiaal tarief in te stellen en zo in het Imperium een gemeenschappelijke markt te scheppen. Dit project was economisch en financieel even dwaas als het twintig jaar eerder zou zijn geweest. Noch in Groot-Brittannië, noch in Canada vond het steun, wàt Beaverbrook ook deed. Zo fanatiek spande Beaverbrook zich voor dit ideaal in, dat sommigen vreesden dat hij dezelfde weg zou gaan als Northcliff, wiens arrogantie in waanzin was geëindigd. De Empire Crusade maakte duidelijk waar de grens lag | |
[pagina 211]
| |
van de macht van de persbaronnen. Zij konden de publieke opinie sturen en beïnvloeden, maar dat was niet genoeg om de politieke machthebbers op centrale punten van beleid te doen veranderen - zolang deze zich tenminste niet van de wijs lieten brengen. In deze context deed Baldwin zijn beroemde uitspraak over de pers: dat deze het privilege genoot dat door de eeuwen heen was voorbehouden aan de courtisane: macht te genieten zonder verantwoordelijkheid te dragen. (De frase was hem ironisch genoeg aangereikt door Beaverbrooks vroegere vriend Kipling.) Het is een ontnuchterende vaststelling dat de grote campagnes van Beaverbrook uiteindelijk geen van alle hun politieke doel bereikten. Zo ver ging de macht van de pers in zijn glorietijd dus niet. In de tweede helft van de jaren dertig deed Beaverbrook het zijne om Edward VIII op de troon te houden toen deze met de gescheiden Wallis Simpson wilde trouwen. Vergeefs. Daarna ontwikkelden hij en zijn kranten zich tot de meest luidruchtige propagandisten in Engeland van de appeasement-politiek ten aanzien van Nazi-Duitsland. Hierin kan men een zekere logica zien, want wie meende dat de toekomst van Groot-Brittannië uitsluitend binnen het Imperium was gelegen, moest wel vinden dat wat er op het vasteland van Europa gebeurde, voor die toekomst van geen enkel belang was. In deze jaren stimuleerde Beaverbrook de politieke loopbaan van sir Samuel Hoare, een van de standvastigste appeasers. Hij zag in Hoare de nieuwe Conservatieve leider en premier. Hoare, op zijn beurt, was schaamteloos genoeg om bij Beaverbrook geldelijke steun te vragen om het voor hem interessant te maken politicus - hij was op dat moment minister van Binnenlandse Zaken - te blijven. Aan dat verzoek voldeed Beaverbrook gul en gretig, want hij maakte graag politici, journalisten en vrouwen van zich afhankelijk door ze geld en gunsten te schenken; charme alleen was hem niet genoeg. Tot aan het uitbreken van de oorlog gingen Beaverbrook en de Daily Express door tot elke prijs vrede met Hitler te eisen. Ook na 3 september 1939 blijft Beaverbrook zich inspannen om Groot-Brittannië tot een vergelijk met Hitler te laten komen. Dan wordt het 10 mei 1940 en de tot dan toe grootste mislukkeling in de Britse politiek (uitgezonderd zijn vader Randolph) treedt aan als eerste minister. Churchill en Beaverbrook kennen elkaar dan al bijna dertig jaar. Echte vrienden zijn ze nooit geweest of geworden. Allebei zijn ze eenlingen en buitenstaanders in de Britse politiek, Churchills afkomst uit een van de voornaamste adellijke families ten spijt. Soms zijn zij gezamenlijk opgetrokken, zoals in de Eerste Wereldoorlog, en tijdens de abdicatiecrisis van Edward viii. Maar soms ook stonden zij | |
[pagina 212]
| |
tegenover elkaar. Nu haalde Churchill Beaverbrook over om minister van vliegtuigproductie te worden en lid van het oorlogskabinet. De voormalige kampioen van appeasement slaagde er op buitengewoon onorthodoxe wijze in de productie van Hurricanes en Spitfires tijdens en na de Battle of Britain op te voeren. Later is wel aangevoerd dat niet het gebrek aan jachtvliegtuigen, maar dat aan piloten toentertijd de flessenhals vormde. Als dat al zo was, dan toch vooral omdat Beaverbrook ervoor zorgde dat er in ieder geval meer vliegtuigen dan piloten waren. De aard van zijn karakter en portefeuille leidde er echter onherroepelijk toe dat al spoedig niet de Luftwaffe zijn voornaamste vijand werd, maar de Royal Air Force en het Air Ministry. Churchill schakelde hem daarop in bij een andere noodtoestand. In 1941 werd Beaverbrook zijn afgezant naar Stalin. Beaverbrook meende dat hij het ijs in Moskou had gebroken. Terug in Engeland wierp hij zich op als kampioen van de Brits-Russische vriendschap en propageerde hij vanaf 1942 Stalins hartewens van een Second Front Now. Toen de positie van Churchill dat jaar als gevolg van militaire nederlagen en tegenslagen in de hele wereld wankelde, speelde Beaverbrook met de gedachte hem op te volgen, zoals Churchill Chamberlain in 1940 vanuit een outsiderspositie had verdrongen. Heel veel later vroeg iemand hem of hij werkelijk van zins was geweest Churchill te vervangen als oorlogsleider. Beaverbrook zweeg geruime tijd en zei toen: ‘Churchill was always a better friend to his friends than they were to him’, wat de vragensteller als een bevestigend antwoord opvatte. Tegen het eind van zijn leven voerden zijn kranten campagne tegen een Britse toetreding tot de Europese Economische Gemeenschap. Eigenlijk heeft maar één campagne van Beaverbrook succes gehad. Al vóór de Tweede Wereldoorlog probeerde hij journalisten en politici uit de linkervleugel van de Labour Party voor zich te winnen, of ze ten minste in dienst te nemen. Aneurin Bevan bood hij een boerderijtje op zijn landgoed aan (deze weigerde), maar Tom Driberg, Michael Foot en anderen uit deze kring wist hij aan zijn kranten te verbinden. Foot en de zijnen schreven in 1940 een fameus pamflet, The Guilty Men, waarin de appeasers de grond in werden geboord - zonder dat de rol van Beaverbrook en zijn kranten zelfs maar genoemd werd. In 1981 werd Michael Foot leider van de Labour Party, en in 1983 leed Labour de grootste nederlaag uit zijn geschiedenis. Ik heb dat indertijd gememoreerd als ‘een laat succes voor Lord Beaverbrook’.Ga naar eind78 Een laat succes, want de man die vooral bang lijkt te zijn geweest om zich te vervelen, was bijna twintig jaar eerder, op 9 juni 1964 gestorven. |