Maar Het beloofde land is geen literatuur in de zin van fictie. (Wat niet wil zeggen dat bij werkelijke fictie plagiaat toegestaan is, maar daar ligt het toch anders.) Het boek wordt gepresenteerd als het verslag van een echte reis van een werkelijk bestaande man, Adriaan van Dis, vergezeld van een werkelijk bestaande vriendin, door een werkelijk bestaande streek, waarbij zij met werkelijk bestaande mensen in werkelijk bestaande situaties hebben gesproken. Elk boek kent een zekere code waarin het realiteitsgehalte dat de lezer voor ogen moet houden, is vastgelegd. Zeker, zeker, het postmodernisme is een poging dergelijke codes te doorbreken. Maar daarmee wordt hun bestaan juist aangetoond. En men kan van Het beloofde land veel zeggen, maar niet dat het is opgezet of kan worden gelezen als een postmodernistisch traktaat over fictionaliteit en dat soort dingen.
Je kunt het ook anders zeggen: de enige reden om dit boek de vorm van een autobiografisch reisverhaal te geven is dat het dat is. Binnen de dan gebruikte code gelden de regels van het visserslatijn. Je mag de grootte van de vis overdrijven, maar je moet die vis wel zelf gevangen hebben en hem niet bij de vishandel hebben afgehaald.
In een nuttig overzicht, ‘De bedriegertjes en hun vriendjes’ (hp/De Tijd, 21 mei 1993), heeft J.A.A. van Doorn het ‘cordon van ijverige hulpverleners’ rond Van Dis in kaart gebracht; een fraai tableau de la troupe van vooral bij nrc Handelsblad publicerende schrijvers en journalisten, die zich buitengewoon opwonden over ‘plagiaatjagers’ (H.J.A. Hofland), of zoals de als altijd exuberant formulerende W.L. Brugsma ze noemde: ‘de kommaneukers van de plagiatorische heksenjacht in Nederland.’ Van Doorn trekt als algemene les uit dit geval dat ieder wel een clique of coterie heeft die hem bij plagiaat beschermt als hij door de mand valt.
Voor mijn gevoel is er in dit geval nog iets anders aan de hand. Wat zich in de reactie op het plagiaat van Van Dis aftekende, was de scheiding tussen ‘literatuur’ en sociale wetenschap. De journalistiek vormt gedeeltelijk een grijze zone tussen deze twee, en misschien is het kenmerkend zowel voor hun aspiraties als voor de relatieve status van beide genres dat zo veel beschouwende journalisten zich hier in het kamp van de literatuur schaarden.
De sleuteltekst is in dit geval de passage die Gerrit Komrij aan de affaire wijdde in zijn nrc-column (16 september 1992), ‘Salmagundi (3)’.
‘De verkrampte commotie over het “opzienbarende plagiaat” van Adriaan van Dis bewijst weer eens dat plagiaat een probleemgebied is,’ zo begint hij, om te vervolgen: ‘vol mijnen en valkuilen, dat onbevoegden maar beter niet kunnen betreden. De kwestie Van Dis -