Niet eens van de ‘partiële convergentie’ die Van den Doel in zijn proefschrift van 1971 voorspelde, is ooit sprake geweest.
De economische orde van de Sovjet-Unie functioneert steeds slechter en zelfs in Moskou is systematisch gebrek aan simpele consumptiegoederen als verse groenten, zuivelproducten en vlees. In essentie is die economische orde, gebaseerd op een centraal geleide economie en centraal vastgestelde prijzen voor alle goederen, nog steeds dezelfde als die in 1971.
Aan de andere kant is er evenmin sprake van dat zich in de afgelopen twintig jaar in de Verenigde Staten een proces heeft afgespeeld zoals door convergentietheoretici voorspeld: groei van de overheidssector. Deregulering en privatisering hebben juist in een tegengestelde ontwikkeling geresulteerd. Tinbergen legt uit welke economische activiteiten vanuit het gezichtspunt van een ‘optimale economische orde’ steeds meer door de staat zouden moeten worden georganiseerd. Maar hij doet geen poging te argumenteren dat zulks in het Westen werkelijk gebeurd is. Dat is dan ook niet het geval geweest.
Waarom niet? Het meest eenvoudige antwoord is dit: de machthebbers in Oost en West zijn geen economen die het als hun voornaamste taak zien een ‘optimale economische orde’, zoals gedefinieerd door convergentie-theoretici, tot stand te brengen. De vraag of zij dat zouden kunnen, zelfs als zij dat zouden willen, laat ik dan nog buiten beschouwing.
Kortom, Tinbergen beroept zich niet op gegevens of argumenten die de centrale these van de convergentietheorie ondersteunen. Zijdelings voert hij echter een ander argument aan. Dat gebeurt als hij het heeft over het optreden van de Oost-Europeanen in de afgelopen jaren. Hij suggereert dat dit de regimes van de staten daar er alsnog toe dwingt om naar een optimale economische orde te gaan streven.
Het is een redenering die minder dan overtuigend is. De volksbewegingen in Oost-Europa doet men in de eerste plaats onrecht door de verhoging van economisch welzijn als hun eerste doel te beschouwen - en dat is de stille vooronderstelling van Tinbergens argument. Het is eerder omgekeerd: de kolossale vleesbegeerte van de Poolse bevolking in de jaren tachtig, bijvoorbeeld, laat zich beter verklaren uit anti-Sovjetrussische overtuiging dan uit honger.
Wat nu in Oost-Europa gebeurt past echter op geen enkel punt in welke convergentie-theorie dan ook. Het gaat immers niet om een geleidelijke verandering van het communisme in een meer democratische, of ten minste decentralistische richting. Wat zich voor de ogen van Tinbergen en mij afspeelt, is de ineenstorting en desintegratie van het communisme als politiek en economisch stelsel.